63 ste HCC Beleggen Symposium
"Goed gereedschap is het halve (beleggings) werk"
Een van de -vele- voorwaarden om tot goede beleggingsresultaten te komen
is het kunnen beschikken over de juiste technieken, instrumenten en
benaderwijze. Kortom hoe versla je de markt?
Tijdens het 63ste symposium "Goed gereedschap is het halve (beleggings-)
werk" zullen diverse spreker ingaan op vragen als welke ETF moet ik kiezen,
hoe combineer ik beleggingsstrategieën, hoe selecteer ik het juiste aandeel,
hoe bouw ik een handelssysteem, etc. Elke spreker zal vanuit zijn eigen
invalshoek en ervaring het onderwerp benaderen.
Daarnaast zijn er ook weer een groot aantal leveranciers aanwezig die u graag
wegwijs maken in de door hun geboden diensten.
Waneer
4 oktober 2014
aanvang 10.00 uur
Waar
Cultureel & Vergader Centrum H.F. Witte
Henri Dunantplein 4
3731 CL De Bilt
Aktiviteit
hele dag diverse lezingen in twee zalen door
boeiende sprekers,
kennismaken met en hernieuwen van kontakt met
medebeleggers,
kennismaken met regiogroepen,
nieuwe ontwikkelingen, boeken en programmatuur en
kennis maken met financiele diensten, producten en innovaties bij flink een
aantal leveranciers
Locatie-info:
Gezellig lunch-restaurant aanwezig. Parkeren gratis. In midden van Nederland
met goede aansluiting op snelwegen. Goed bereikbaar per openbaar vervoer
RG
Flevoland-Overijssel is een van de HCC Beleggen Regio Groepen. Dit zijn regio
georienteerde groepen van beleggers die geregeld bijeenkomen om in ontspannen
sfeer met elkaar ervaringen, kennis en beleggings ideeën te delen
Onderwerpen als ervaring met broker software, handelssystemen, indicatoren,
werking van opties/turbo's enz. kunnen aan bod komen.
Hoe de
eurozone het Japanscenario achter zich kan laten
Bron: Carlijn Prins, Hans Stegeman, Me Judice, 22 augustus 2014
Een vergelijking van de economische omstandigheden in Japan in de jaren
negentig en de eurozone nu laat zien dat het zogenoemde Japanscenario geen
risico is, maar al een realiteit.De eurozone kan een
scenario van nog weer tien jaar lage groei en lage inflatie achter zich laten,
maar daar zijn wel een aantal belangrijke stappen voor nodig. Rabo-economen
Carlijn Prins en Hans Stegeman presenteren een aantal lessen uit de Japanse
ervaringen.Een
belangrijk element voor structureel herstel is het opschonen van de balansen
van het bankwezen door herstructurering van een deel van de schulden.
Economische prestaties
vergeleken
De groeicijfers van de eurozone liggen in de periode na 2008 tot en met het
tweede kwartaal van 2014 ver onder de Japanse groeicijfers van het begin van
hun ‘verloren’ decennium (figuur 1). Daar waar de Japanse economie in de eerste
zes jaar na de crisis meer dan 8% in volume was gegroeid, is de
eurozone-economie nog een procent kleiner dan begin 2008. Voor Nederland is dat
verschil met het begin van de crisis nog net iets groter. Een mogelijke
verklaring voor het verschil in groei is dat de groei van de wereldhandel in de
jaren negentig veel gunstiger was dan tijdens de huidige crisis. De Japanse
crisis vond dus plaats tegen de achtergrond van een relatief gunstige
wereldconjunctuur.
Figuur 1. BBP-groei
in het verloren decennium
Een verschil in economische groei komt onder andere ook door het verschil in
bevolkingsgroei. Een maatstaf die daarvoor corrigeert is het BBP per capita.
Het BBP per capita blijft in de eurozone zelfs nog verder achter bij dat van
Japan in de eerste jaren van de crisis. De groeiramingen van instanties zoals
de OESO voor de komende jaren verandert het beeld niet (figuur 1). Op basis van
ramingen van de OESO zal de economie in de eurozone en in Nederland eind 2019
zo’n 7% groter zijn dan in 2008. Dat is een gemiddelde volumegroei van 0,6% per
jaar, net iets minder dan de groei in Japan in de eerste 11 jaar na het begin
van de crisis (0,8% per jaar). De groeiprestaties van de eurozone blijven in
(het eerste) verloren decennium na de crisis dus ruimschoots achter bij die van
Japan.
Naast de lage groei is de lage Europese inflatie van de laatste maanden
verontrustend. Sinds eind 2011 daalde de gemiddelde inflatie in de eurozone
naar 0,4% in juli, beduidend onder de ECB-doelstelling van ‘onder maar dichtbij
2%’. Een deel van de inflatiedaling sinds eind 2011 kan worden verklaard door
tijdelijke factoren zoals het wegvallen van de positieve bijdrage van energie-
en voedselprijzen. Een deel van de algehele inflatiedaling in de eurozone kan
echter worden toegeschreven aan een afname van de bestedingsdruk ( Boonstra & Verduijn, 2014). De vergelijking met Japan
laat zien dat de inflatie in de eurozone en Nederland op dit moment naar de
niveaus van Japan in de verloren decennia beweegt (figuur 2). Over de hele
periode was de inflatie in de eurozone gemiddeld echter nog net iets hoger dan
in Japan.
Figuur 2.
Consumentenprijzen in Japan en eurozone
Een periode van aanhoudend lage groei en lage inflatie lijkt zorgwekkend veel
op de periode in Japan die wordt aangeduid als de twee verloren decennia.
Sterker nog, alleen hierop afgaand kunnen we vaststellen dat de eurozone en
daarbij ook Nederland, al sinds het begin van de crisis in 2008 in een
Japanscenario zit. Omdat de Japanse economie, ondanks verschillende pogingen
van de overheid en de Bank of Japan (BOJ), weinig verbetering vertoonde en
langdurig stagneerde, is de meest relevante vraag voor de eurozone: hoe komt de
eurozone uit het Japanscenario?
Parallellen en verschillen
aanleiding crisis
Carlijn Prins
Rabobank, Utrecht
Carlijn
Prins MSc. (1989) is sinds 1 maart 2014 werkzaam bij het directoraat Kennis en
Economisch Onderzoek (KEO) van Rabobank Nederland. Ze heeft algemene economie
aan de Universiteit van Amsterdam gestudeerd en vervolgens een tweede master
behaald in Communicatiewetenschap.
Bij Rabobank Nederland houdt Carlijn zich voornamelijk bezig met de actuele
ontwikkelingen van de internationale economie, op het gebied van economische
groei, inflatie, werkloosheid, huizenmarkt en overheidsfinanciën. Ze voert
diverse studies uit naar deze onderwerpen en schrijft bijdragen voor interne en
externe publicaties.
Ruim monetair beleid en een sterke groei in het tweede deel van de jaren
tachtig voedden schuld-gefinancierde aandelen- en huizenprijzenbubbels in
Japan. Omdat de dollar tussen 1980 en 1985 met ongeveer vijftig procent was
geapprecieerd tegenover onder andere de yen, waardoor het Amerikaanse
handelstekort sterk opliep, was er enorme internationale druk op Japan om
tegelijkertijd het monetair beleid te verruimen en de yen te laten appreciëren.
Na het Plaza akkoord van begin 1985 vond daarom een gecoördineerde actie
plaats, waarna niet alleen de yen, maar ook de gulden en de Duitse mark, zeer
sterk apprecieerde tegenover de dollar (Jinushi, Kuroki & Miyao, 2000).
De overmaat aan liquiditeit veroorzaakte een stijging in vastgoed- en
aandelenprijzen, inclusief grondprijzen (figuur 3). De monetaire verruiming en
de stijging in grondprijzen versterkten ook de bancaire kredietverlening,
waarbij land en ander vastgoed werden gebruikt als onderpand (Fujii &
Kawai, 2010). Japanse banken waren op het eerste gezicht tamelijk licht
gekapitaliseerd, maar hadden grote ‘stille’ reserves in de vorm van enorme
aandelenportefeuilles die tegen aankoopkoers op de balans stonden, maar op dat
moment een veel grotere marktwaarde hadden. Nadat de BOJ haar monetair beleid
erg verkrapte in 1989, barstten de aandelen- en huizenprijsbubbels.
Een deel van de aanloop van de problemen in de eurozone was verregaand
hetzelfde. Oplopende kredietverlening aan de private sector en mede daardoor
ook (sterk) stijgende huizenprijzen in een aantal landen kwamen abrupt tot een
einde als gevolg van verkrapping van het monetaire beleid, de verwevenheid van
financiële markten en het ontbreken van het goed inschatten van risico’s wat
leidde tot problemen in de financiële sector. In het najaar van 2008 leidde de
val van de Amerikaanse investment bank Lehman Brothers daarbij de Grote
Recessie in, die onder meer werd gekenmerkt door een oplopende werkloosheid,
scherp dalende aandelenkoersen en in sommige landen een scherpe daling van de
huizenprijzen. De reacties van centrale banken waren in de huidige crisis nog
iets agressiever dan die van de BOJ begin jaren negentig zowel afgemeten aan de
daling van beleidsrentes, maar ook afgemeten aan de toename van de balans van
de centrale bank. Ook in veel eurozonelanden zette een daling van de
huizenprijzen in (figuur 3), hoewel de daling gemiddeld minder hard was dan in
Japan. Bovendien kwamen, net als in Japan, in sommige landen Europese banken in
de problemen door betalingsachterstanden, gedwongen verkopen en tekortschietend
onderpand.
Figuur 3. Reële
huizenprijzen in Japan en eurozone-landen
Parallellen nasleep crisis
Ook in de nasleep van de crisis in Japan en de eurozone zijn parallellen aan te
wijzen. De eerste parallel is de aard van de recessie in Japan en de eurozone
na het barstten van de bubbels: een zogeheten balansrecessie (Koo, 2011). Dit
houdt in dat door de afwaardering van bezit de private sector met een netto
schuldenberg kampt die afbetaald moet worden. Na het barsten van schuld
gefinancierde bubbels had een groot deel van de Japanse private sector, met
name de niet-financiële bedrijven, een negatieve netto financiële
vermogenspositie. De netto financiële vermogenspositie van huishoudens was
juist positief door een groot en structureel spaaroverschot, maar hierin zitten
de gevolgen van huizenprijsdaling na het barsten van de bubbels niet verwerkt.
Een vergelijkbaar patroon zien we ook in Nederland en in mindere mate in de
eurozone (figuur 4). Omdat een deel van de financiële activa niet direct
bereikbaar is, zoals pensioen- en verzekeringsvermogen, geeft de hoogte van de
kredietverlening van de verschillende sectoren een beter beeld van de omvang
van de vereiste schuldafbetalingen (figuur 5). In Japan had voornamelijk de
bedrijvensector hoge schulden, terwijl in de eurozone het beeld per land meer
divers is. In Nederland zijn dit vooral private huishoudens.
Figuur 4. Netto financiële
vermogensposities Japan, Nederland en eurozone
Figuur 5. Kredietverlening
niet-financiële private sector aan het begin van de crisis
Het verschil tussen een ‘balansrecessie’ en een ‘gewone’ recessie is dat het
monetaire transmissiemechanisme minder goed of zelfs helemaal niet werkt (Koo,
2011). Een lage rente leidt niet tot meer investeringen en uitgaven. Ontsnappen
uit deze liquiditeitsval is lastig. Hierdoor is monetair beleid als wapen tegen
een balansrecessie niet effectief. De centrale bank kan de rente nog zo laag
maken, als de private sector niet is geïnteresseerd in extra krediet maar in
het afbetalen van schulden heeft dit geen enkel effect op de kredietverlening
en de bestedingsontwikkeling. Een bijkomend probleem in een balansrecessie is
dat kredietverstrekkers zelf vaak ook niet scheutig zijn met het verstrekken
van krediet omdat de financiële sector soortgelijke problemen heeft.
Afschrijvingen op uitstaande kredieten bij bedrijven en huishoudens met
balansen die uit evenwicht zijn zorgt voor de noodzaak voor kapitaalversterking
via groei van het eigen vermogen (door aandelenemissies of winstinhoudingen)
en, als dat niet lukt, voor balansverkorting.
Naast het minieme effect van de renteverlagingen van de BOJ en de ECB op de
kredietverlening, is er bovendien een belangrijk monetair beleidsinstrument
uitgeput waardoor er sprake is van een liquiditeitsval (zero lower bound). Dit
zien wij als de tweede parallel tussen Japan en de eurozone.
Hans Stegeman
Rabobank, Utrecht
Hans
Stegeman werkt sinds 2007 bij Economisch Onderzoek als econoom en sinds 2009
als hoofd van het team Nationaal Onderzoek. Daarbij is hij verantwoordelijk
voor al het onderzoek van KEO naar de Nederlandse en regionale economie en
huizenmarkt. Ook is hij een van de auteurs en projectleider van het onlangs
verschenen boek "IN2030: Vier vergezichten". Hans studeerde Algemene Economie
aan de Universiteit Maastricht en werkte hiervoor onder andere als onderzoeker
bij het Centraal Planbureau.
Wat niet meewerkte in Japan was dat de financiële sector na de crisis van 1989
niet voldoende snel werd geherstructureerd (Fujii & Kawai, 2010). De
kredietverliezen werden jarenlang niet genomen, waardoor ‘zombiebanken’
ontstonden: banken die nét niet omvielen, maar ook niet in staat waren hun
normale functie te vervullen. Deze niet-functionerende banken drukten de
economische groei, omdat nieuwe bedrijfsinvesteringen niet konden worden
gefinancierd (Hoshi & Kashyap, 2013). In de eurozone bestaat in sommige
landen een soortgelijke situatie waar de financiële sector de belemmering is
voor een aantrekkende groei. Getracht wordt nu het zombiebankenprobleem
krachtig tegen te gaan door de Asset Quality Review (AQR). Daarnaast speelt in
de eurozone de komende jaren de aangescherpte toezichtregelgeving, vooral het
ophogen van de kapitaalbuffers, als reden die het kredietaanbod kan beperken.
Ten derde stelden Japanse en eurozone beleidsmakers bij het begin van de
economische problemen de verkeerde diagnose met betrekking tot de aard van de
recessie. In Japan dachten autoriteiten in eerste instantie dat de groei
inzinking cyclisch en dus tijdelijk was, die door vraagstimulering genezen kon
worden (Hoshi & Kashyap, 2013). Ook in de eurozone werd eerst uitgegaan van
een cyclische recessie die vervolgens overging in de eurocrisis. In Japan was
de beleidsreactie telkenmale die verwacht kan worden bij een ‘normale’
conjuncturele dip. Accomoderend monetair beleid, gecombineerd met een relatief
kleine begrotingsimpuls om het economisch vliegwiel weer een zwier te geven
(Kang, 2010).
In de eurozone valt de beleidsreactie in twee fasen op te knippen. In de eerste
fase wordt in 2009 het accomoderend monetaire beleid nog ondersteund door
expansief begrotingsbeleid. In de tweede fase, vooral vanaf het begin van de
eurocrisis in 2010, concentreert de diagnose zich op die van een
staatsschuldencrisis. Logisch, gezien de onhoudbaarheid van de schulden in
verschillende landen vanuit financiële marktenperspectief, maar voor veel
landen desondanks toch een verkeerde diagnose (Gärtner, Griesbach &
Mennillo, 2013).
Verschillen nasleep crisis
Het begrotingsbeleid in de eurozone en Japan is dan ook meteen een duidelijk
verschil na de crisis. Omdat eurozone lidstaten via het Stabiliteits- en
Groeipact (SGP) al snel genoodzaakt waren te bezuinigen, was er geen ruimte
voor stimulerend begrotingsbeleid. Dit is een groot verschil met het beleid van
de Japanse overheid in de jaren na de crisis. Met als doel de economie weer op
gang te krijgen implementeerde de overheid veel aanvullende
stimuleringsprogramma’s in de jaren negentig (figuur 6) (Ito, 2011). Veel van
de overheidsinvesteringen waren echter ineffectief. Toch verklaart het meer
restrictieve begrotingsbeleid van eurozonelidstaten deels de slechtere
groeiprestaties (Koo, 2011). Kijkend naar de schuldniveaus, hebben eurozone
lidstaten op dit moment aanmerkelijk meer budgettaire ruimte dan Japan. De
gemiddelde publieke schuld in de eurozone was 95% van het BBP in 2013,
aanzienlijk lager dan 102% van het BBP in Japan vijf jaar na het begin van de
Japancrisis. Nadien is de Japanse begrotingssituatie scherp verslechterd, mede
als gevolg van de lage economische groei en de aanhoudend hogere tekorten op de
overheidsbegroting. Dit is een scenario dat Europa moet zien te vermijden.
Figuur 6.
Overheidstekorten in Japan en eurozone
In Japan belemmerden, naast bancaire problemen, ook een bovenmatige bescherming
van werknemers economische groei. Het hervormen daarvan is pijnlijk en politiek
moeilijk. De Japanse autoriteiten concentreerden zich daarom zoals gezegd op
budgettaire en monetaire prikkels om de economie op korte termijn te
stimuleren. Hierbij werden echter twee fouten gemaakt. Ten eerste waren de
begrotingsprikkels niet groot genoeg om de economie compleet uit het slop te
trekken en ten tweede werden er dus geen aanvullende hervormingen doorgevoerd.
Omdat de groei na zulke stimuleringsprogramma’s licht aantrok, stelden Japanse
autoriteiten de benodigde, maar op korte termijn ook pijnlijke hervormingen
uit, waardoor Japan in een zogeheten CRIC-cyclus terecht kwam. Economieën die
door een grote crisis zijn gegaan, lijken een erg voorspelbaar stappenpatroon
te volgen: crisis, reaction, improvement en complacency, ofwel crisis, reactie,
verbetering, zelfvoldoening en daarna natuurlijk herhaling, ofwel de
CRIC-cyclus (Feldman, 2001). Deze cyclus heeft zich herhaaldelijk afgespeeld in
Japan en ook in Europa zien we dat de urgentie van structurele hervormingen
afneemt na aankondiging van acties van de ECB. Om aan een Japan-scenario te
ontsnappen is het echter noodzakelijk structurele hervormingen, zoals het
opschonen van bankbalansen, herstel van concurrentievermogen en vermindering
van arbeidsmarktrigiditeit, daadwerkelijk te implementeren en niet na een paar
positieve groeicijfers te denken dat het gevaar geweken is.
Het tweede verschil is demografie, of meer specifiek, de mate van vergrijzing.
In Japan sloeg de vergrijzing in volle hevigheid toe bij het uitbreken van de
crisis. Hoewel de groei van de beroepsgeschikte bevolking in Nederland en de
eurozone aan de vooravond van een krimp staat, laat de bevolkingsprognose van
het CBS zien dat Nederland de komende jaren hier een minder heftige daling kan
verwachten dan Japan. De Nederlandse beroepsgeschikte bevolking zal naar
verwachting tot 2028 met ruim 3% afnemen, terwijl de afname in de twintig jaar
na de crisis in Japan ruim 6% bedroeg. Dit geeft de Nederlandse potentiële
groei daarom meer ruimte dan indertijd in Japan. Bovendien kennen Nederland en
de eurozone, in tegenstelling tot Japan, een behoorlijke immigratie, wat
mogelijk een positief effect heeft op de potentiële groei.
Conclusie
De economische problemen die Japan sinds de crisis in 1991 in zijn greep
houden, vertonen parallellen met de huidige problemen in de eurozone. Het
Japanscenario voor de eurozone lijkt daarom al in veel opzichten realiteit te
zijn. Om te voorkomen dat de eurozone net zo’n lange laagconjunctuur als Japan
voor de boeg heeft moeten we proberen lessen te trekken uit de Japanse
ervaringen. De Japanse autoriteiten hebben in de afgelopen decennia namelijk
een aantal beleidsfouten gemaakt die in sommige opzichten verdacht veel lijken
op het huidige beleid in de eurozone. Wat kunnen we leren?
Ten
eerste moeten we niet blindelings vertrouwen op het monetaire beleid,
want het monetaire transmissiemechanisme werkt momenteel slecht of zelfs
helemaal niet. Een lage beleidsrente, of zelfs kwantitatieve verruiming, zal
weinig impact hebben. Bovendien is het beleidsrente instrument niet meer
inzetbaar om de economie verder te stimuleren door de zero lower bound.
Ten
tweede is, om kredietverlening weer op gang te krijgen, de opschoning
van balansen in het bankwezen en de private sector cruciaal. Om dit te doen
zonder de bestedingen te drukken, zou herstructurering van (een deel) van de
schulden uitkomst kunnen bieden.
Ten
derde moeten beleidsmakers bij het inzetten van begrotingsbeleid niet de
CRIC-fout maken: het is van belang dat overheden niet na een korte periode van
groei al denken dat de problemen voorbij zijn. Ten slotte dienen
overheidsinvesteringen enkel projecten te financieren die een blijvend effect
op het groeipotentieel hebben.
Een voordeel voor de eurozone zou kunnen zijn dat er budgettair meer ruimte is
dan in Japan destijds. Bovendien kan er, ondanks de demografische
vooruitzichten, door immigratie een positief effect op de potentiële groei
uitgaan. Toch is het belangrijk dat Nederlandse en Europese autoriteiten de
lessen van Japan in ogenschouw nemen, anders kunnen we ook op dat tweede
Japanse decennium rekenen.
Saldo lopende rekening
gevoelig voor renteberekening
Bron: dnb
Saldo lopende rekening
gevoelig voor renteberekening
De rentebaten uit het buitenland vormen een belangrijk onderdeel van het
Nederlandse lopende rekeningoverschot.
De gangbare methode die voor de berekening van de rentebaten wordt gehanteerd
sluit slecht aan bij de beleggingspraktijk.
Bij een alternatieve berekening die uitgaat van het perspectief van de
belegger, valt het overschot in 2013 ongeveer 0,8% bbp lager uit.
Het saldo op de lopende rekening van de betalingsbalans is daarmee gevoelig
voor de renteberekening.
Het overschot op de lopende rekening van ons land bedroeg in 2013 10,2% van het
bruto binnenlands product (bbp). Op de lopende rekening zijn de rentebaten uit
het buitenland met ruim 3,3% bbp een belangrijke post. Deze rentebaten kunnen
op verschillende manieren worden berekend, met belangrijke gevolgen voor het
saldo op de lopende rekening.
Verschillende methoden,
verschillende uitkomsten
Bij de opstelling van de betalingsbalans dienen alle landen zich, omwille van
de internationale vergelijkbaarheid, aan de richtlijnen van het IMF te houden.
Voor de vaststelling van de rentebaten en -lasten schrijven die richtlijnen de
zogenoemde debtor approach voor. Hierbij worden zowel rentebaten als -lasten
vastgesteld op basis van het effectieve rendement bij uitgifte. Deze is
doorgaans gelijk aan de couponrente en wijzigt niet gedurende de looptijd. Als
deze methode door alle landen wordt gehanteerd, salderen daardoor wereldwijd
alle uitgaande en inkomende rentestromen tot nul. Dit is conform een van de
grondbeginselen van de betalingsbalansstatistiek, en daarmee een belangrijke
reden voor statistici om voor deze methode te kiezen. Een nadeel van deze
methode is dat de aldus geregistreerde rentebaten slecht aansluiten bij de
beleggingspraktijk.
Een methode die beter aansluit bij de beleggingspraktijk is de zogeheten
acquisition approach. Deze methode berekent de rentebaten op basis van het
effectieve rendement op het moment van aanschaf. Voor de berekening van de
rentelasten is het effectieve rendement bij uitgifte nog steeds leidend. Een
belangrijk nadeel van deze methode is dan ook dat de rentestromen wereldwijd
niet meer tot nul optellen: de rentelasten van de emittent wijzigen niet,
terwijl de hier tegenoverstaande rentebaten dat wel doen. Maar omdat de
acquisition approach eventuele koerswinsten in het effectieve rendement
incorporeert, sluit deze methode wél beter aan bij het perspectief van de
belegger.
De rentebaten onder de acquisition approach kunnen sterk verschillen van de
rentebaten onder de debtor approach. Dit blijkt uit grafiek 1 waarin de
rentebaten volgens beide methoden worden weergegeven.
Grafiek 1:
Nederlandse rentebaten van Duitse staatsobligaties
Nederlandse rentebaten van
Duitse staatsobligaties
In de afgelopen jaren nam het aandeel Duitse staatsobligaties in de totale
portefeuille van Nederlandse beleggers sterk toe, van circa 12% begin 2009 tot
22% eind 2013. Hoewel het effectieve rendement op deze obligaties in de
afgelopen jaren aanzienlijk is gedaald, neemt de debtor approach deze daling
maar beperkt mee in de berekening. Dat komt doordat het lagere effectieve
rendement in de markt onder deze methode niet doorwerkt op bestaande
obligaties. Hier is immers het effectieve rendement bij uitgifte leidend. Zo
ontvingen Nederlandse beleggers in 2013 volgens de debtor approach ruim EUR 4
miljard aan rente op hun Duitse staatsobligaties. Dit komt overeen met een
effectief rendement van ongeveer 3%, terwijl het effectieve rendement onder de
acquisition approach vanaf begin 2012 schommelt rond de 1,5%. Effect van de andere
berekening op het lopende rekeningoverschot
Met een paar versimpelende aannames kan een indicatieve schatting worden
gemaakt van de impact van de acquisition approach op het saldo van de
Nederlandse lopende rekening. Tussen 2007 en 2010 valt het saldo op de lopende
rekening onder de acquisition approach hoger uit (grafiek 2). Tegenover een
dalend effectief rendement op staatsobligaties van kernlanden, stond in deze
periode namelijk een aanzienlijke stijging in het effectieve rendement op
obligaties van financiële instellingen en, in mindere mate, niet-financiële
bedrijven. Na deze periode daalde het effectieve rendement op deze obligaties,
en daalde ook het effectieve rendement op staatsobligaties in Nederlandse
beleggingsportefeuilles verder, waardoor het lopende rekeningsaldo in 2013
onder de acquisition approach circa 0,8% bbp lager uitvalt dan onder de debtor
approach. In sommige jaren levert de debtor approach aldus een hoger overschot
op de lopende rekening op dan de acquisition approach, en in andere jaren is
het tegenovergestelde waar. Het overschot op de lopende rekening is dus
gevoelig voor de rekenmethode van de rentebaten.
Grafiek 2: Saldo lopende
rekening
Naar verwachting wordt, nu diverse rentes op staatsobligaties een laagterecord
bereiken, ook in 2014 het lopende rekeningoverschot onder de debtor approach
opwaarts vertekend. De debtor approach doet niet altijd recht aan de
werkelijkheid voor beleggers. Hier dient rekening mee te worden gehouden bij de
interpretatie van het lopende rekeningoverschot.
Mobiel bankieren biedt
balans tussen gebruiksgemak en veiligheid
Bron: dnb
Mobiel bankieren heeft
de afgelopen jaren een enorme vlucht genomen en zal naar verwachting verder in
populariteit toenemen. Dit relatief nieuwe bancaire kanaal biedt evenwicht
tussen gebruiksgemak en noodzakelijke veiligheid. Het is belangrijk dat zowel
banken als consumenten dit evenwicht goed blijven bewaken. Dit geldt eens te
meer wanneer de functionaliteit van mobiel bankieren verder wordt uitgebreid.
Wat is mobiel bankieren?
Eén voor één hebben de banken in de afgelopen jaren een mobiel bankieren app
voor de mobiele telefoon en de tablet geïntroduceerd. Deze innovatie maakt
bankieren eenvoudiger en brengt de meest gebruikte bancaire dienstverlening
dichter bij de consument. Zo kan een klant na een eenmalige registratie
eenvoudig met zijn toegangscode het saldo bekijken en overboekingen doen naar
bekende rekeningnummers. Sinds de introductie is mobiel bankieren in korte tijd
enorm populair geworden. Inmiddels bankiert ongeveer één op de vier consumenten
via een mobiele telefoon en wordt de app minimaal één keer per week gebruikt.
Dit blijkt uit onderzoek van de Nederlandsche Bank (DNB).
Veiligheid voorop bij mobiel
bankieren
Net als bij het internetbankieren via de personal computer (pc), moeten banken
bij mobiel bankieren een afweging maken tussen gebruiksvriendelijkheid voor de
klant en de veiligheid van de geboden dienst. Bij internetbankieren via de pc
is er behalve de inloggegevens een extra verificatie met een bankpaslezer
nodig. Dit als extra waarborg om misbruik door derden te beperken.
Bij bankieren via de mobiele telefoon of tablet zou een extra verificatie met
een bankpaslezer te weinig gebruiksvriendelijk zijn. De toegevoegde waarde van
mobiel bankieren is immers dat het eenvoudig, overal en altijd gebruikt kan
worden. Het is een aanvullende dienst die door banken wordt aangeboden en zich
vooral richt op het controleren van het saldo en het overboeken van kleine
bedragen. De functionaliteit van de mobiele app is dan ook beperkt, in
tegenstelling tot van internetbankieren via een pc.
Beperkte functionaliteit
mobiel bankieren verhoogt veiligheid
Een extra beperking die uit veiligheidsoverwegingen aan mobiel bankieren wordt
gesteld, is dat er lagere limieten gelden voor overboekingen. De meeste banken
hebben bij de mobiele app een overboeklimiet van 750,- euro per dag of 1.000,-
euro per week, terwijl bij internetbankieren via de pc veel ruimere limieten
zijn toegestaan. Uit het onderzoek blijkt dat deze lagere limieten voor de
mobiele apps ruim voldoende zijn: de bancaire app wordt namelijk vooral
gebruikt voor overboekingen tot 100,- euro. Sommige banken bieden de
mogelijkheid om het maximale bedrag voor overboekingen in de app zelf in te
stellen tot maximaal het gestelde limiet van de bank. Dit kan de klant doen
door middel van een extra te genereren beveiligingscode. Van de klanten wiens
bank dit ondersteunt heeft 30% de limiet bijgesteld. Staat de limiet op nul
euro, dan is het alleen mogelijk om het saldo in te zien en is aanvullende
verificatie nodig voor het doen van overboekingen.
Een andere risicobeperkende maatregel is de begrenzing van de tegenrekeningen
waarnaar kan worden overgeboekt. Bij mobiel bankieren is het bij de meeste
banken alleen mogelijk om een overboeking te doen naar een rekening waar in de
afgelopen periode eerder al naar is overgeboekt. Hiervoor is geen extra
verificatie nodig. Deze extra verificatie is wel nodig via de app voor
overboekingen naar rekeningnummers die langere tijd of nog nooit zijn gebruikt.
Bij misbruik beschikt een gebruiker zodoende alleen over de voor de klant
bekende rekeningnummers en wordt niet het risico gelopen dat een overboeking
wordt gedaan naar een onbekende derde. Bovendien worden alle transacties
nauwgezet door de bank gemonitord om, net als bij het internetbankieren via de
pc, frauduleuze transacties te onderscheppen.
Apps vergen waakzaamheid
consument en banken
Dankzij deze maatregelen vindt meer dan 65% van de respondenten bankieren via
de mobiele app voldoende veilig tot zeer veilig. Criminelen zullen echter hun
aandacht door de stijgende populariteit ook op deze vorm van bankieren gaan
richten. Naast maatregelen die banken nemen, hebben consumenten een eigen
verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te blijven gaan met de bancaire app. Net
als bij pinnen dat doorgaans ook op openbare plekken gebeurt, moet ook bij
mobiel bankieren worden opgelet dat niemand meekijkt. Eveneens moet diefstal of
verlies van een mobiele telefoon of tablet met een bancaire app zo snel
mogelijk worden gemeld bij de bank. Banken zijn verantwoordelijk voor de
veiligheid van de app, ook van hen wordt blijvende waakzaamheid verwacht.
Dit geldt eens temeer omdat banken, mede naar aanleiding van positieve reacties
van gebruikers, hebben aangekondigd de functionaliteit van mobiel bankieren
verder uit te breiden. Hierbij is het zaak om het evenwicht tussen
gebruiksvriendelijkheid en veiligheid goed te blijven bewaken.
Sinds de oprichting in 2002 houden wij ons
bezig met “Beleggen met behulp van de computer”. Het accent ligt daarbij op het
vergroten van de kennis van het ontwikkelen en exploiteren van handelssystemen.
Deze zijn vooral gebaseerd op methoden uit de kwantitatieve en statistische
analyse. Uiteraard wordt daarbij ook aandacht besteed aan ondersteunende
software. Regelmatig besteden we echter ook aandacht aan andere vormen van
beleggen zoals Fundamentele analyse. Daarbij gaan we altijd uit van het
beschrijven en bespreken van een gestructureerde aanpak die gebaseerd is op
objectieve grondslagen.
Wij komen 9 keer per
jaar bijeen. Afwisselend in Berkel & Rodenrijs en Delft.
De HCC Beleggen
organiseert een aantal activiteiten. De bekendste activiteiten die wij
organiseren zijn de beleggerssymposia die we tweemaal per jaar houden in De
Bilt en deze nieuwsbrief.
Voor de organisatie van onze symposia
zijn wij voortdurend op zoek naar mensen die een bijdrage willen leveren aan de
totstandkoming hiervan.
Het is niet alleen leuk om dergelijke evenementen te organiseren, maar het is
ook een ideale gelegenheid om je netwerk uit te breiden met interessante
contacten.
Ook voor deelname aan de
redactie van de nieuwsbrief en de website zijn wij dringend op zoek naar
mensen die mee willen doen.
Ook zonder deel uit te maken van de organisatie kunt u vanzelfsprekend ook meedoen aan één van de Regio-
of Belangstellingsgroepen.
Maar ook andere dingen doen zoals het geven van een aardige lezing, met anderen
handelsstrategieën uitwerken, software onder de knie krijgen of gewoon een
groep vormen waarmee je samen de markt analyseert/bespreekt, behoort tot de
mogelijkheden.
Ben je enthousiast en denk je dat een vrijwilligersfunctie jou op het lijf
geschreven is, neem dan contact op met het HCC Beleggen bestuurKlik Hier of met
de redactieKlik Hier
Disclaimer:Deze publicatie komt tot stand op de redactie van
beleggersonline.nl de website van de HCC IG Beleggen. Noch de mate waarin de
berichten, voorgestelde scenario’s, risico’s en voorspellingen de
marktverwachtingen weerspiegelen, noch de mate waarin zij in de realiteit
zullen tot uiting komen, kunnen worden gewaarborgd. De voorspellingen zijn
indicatief. De gegevens in deze publicatie zijn algemeen en louter informatief.
Ze mogen niet worden beschouwd als beleggingsadvies.De schrijver(s) van deze publicatie en het bestuur
van de HCC IG Beleggen en/of de Redactie van de Nieuwsbrief zijn derhalve niet
aansprakelijk voor eventuele verliezen. De waarde van uw beleggingen kan
fluctueren, behaalde resultaten uit het verleden geven geen garantie voor de
toekomst.