|
|
Zet 4 oktober 2014 - alvast in uw agenda !
|
wat |
63
ste HCC Beleggen Symposium
"Goed gereedschap
is het halve werk"
|
waneer |
4 oktober 2014 |
aanvang 10.00 uur |
waar |
Cultureel & Vergader Centrum H.F. Witte
|
|
|
Henri
Dunantplein 4 |
|
|
3731 CL De Bilt |
|
activiteit |
- hele dag diverse lezingen in twee zalen
door boeiende sprekers,
- kennismaken met en hernieuwen van contact
met medebeleggers,
- kennismaken met regiogroepen,
- nieuwe ontwikkelingen, boeken en
programmatuur kennis maken met financiele diensten, producten en
innovaties bij flink een aantal leveranciers
|
locatie-info: |
Gezellig lunch-restaurant aanwezig,
gratis parkeren, in midden van Nederland met goede aansluiting op
snelwegen, bereikbaar per openbaar vervoer |
|
|
|
advertentie
|
|
|
RG
Flevoland-Overijssel is een van de HCC Beleggen Regio Groepen. Dit zijn regio
georienteerde groepen van beleggers die geregeld bijeenkomen om in
ontspannen sfeer met elkaar ervaringen, kennis en beleggings ideeën te
delen |
Onderwerpen als ervaring met broker software, handelssystemen,
indicatoren, werking van opties/turbo's enz. kunnen aan bod komen.
Benieuwd geworden naar deze groep beleggers, meld je dan per email aan bestuur@beleggersonline.nl
.
|
|
|
|
Manipulatie
met misleidende orders en/of transacties |
Bron: AFM |
In deze interpretatie legt de AFM uit waarom het inleggen (en
annuleren) van orders en/of het doen van transacties, waarvan het
primaire doel ‘het beïnvloeden van andere marktpartijen’ lijkt te zijn,
kan duiden op manipulatie.
Achtergrond
De AFM ziet in de praktijk met enige regelmaat orders en/of transacties
die slechts bedoeld lijken te zijn om het handelsgedrag van andere
marktpartijen te beïnvloeden. Mogelijk zijn deze orders/transacties
misleidend of is daarvan misleiding te duchten ten aanzien van de
koers, de vraag of het aanbod van financiële instrumenten zoals
aandelen. In sommige gevallen lukt het een partij met dergelijk
beïnvloedend handelsgedrag een andere partij (structureel) te verleiden
tot het meebewegen met ingelegde orders/transacties.* Deze andere
partij beweegt mee door steeds orders rond hetzelfde prijsniveau in te
leggen als de orders van de misleidende partij. Op dit prijsniveau kan
de misleidende partij vervolgens gunstiger handelen waarbij de
meebewegende partij wordt benadeeld.
Volgens de Wet op het financieel toezicht (Wft) is sprake van
overtreding van het verbod op marktmanipulatie als van een order
of een transactie een onjuist of misleidend signaal uitgaat of te
duchten is met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers
van een financieel instrument, of als een order of transactie wordt
verricht of bewerkstelligd om de koers op een kunstmatig niveau te
houden. Onder op een kunstmatig niveau te “houden” wordt in dit verband
ook verstaan naar een kunstmatig niveau te “brengen”. Gelet op deze wet
is mogelijk sprake van marktmanipulatie bij orders en/of transacties
die slechts bedoeld lijken te zijn om het gedrag van een andere partij
te beïnvloeden.
Hoe vaker een partij binnen een bepaalde tijdspanne orders en/of
transacties verricht waarvan mogelijk een onjuist of misleidend signaal
uitgaat of is te duchten, des te sterker is het vermoeden van mogelijke
marktmanipulatie. Dit vermoeden wordt nog eens versterkt als uit nader
onderzoek blijkt dat deze partij ook profiteert van dergelijk gedrag.
Frequentie, tijdspanne van de handelingen en eventuele winstgevendheid
worden meegenomen bij de beoordeling van het bewijs en de ernst van een
eventuele overtreding van het verbod op marktmanipulatie.
Uitleg aan de hand
van een praktijkvoorbeeld**
Stel de situatie voor dat voor een bepaald aandeel de beste
verkooporder in de markt ligt op €11 en de beste kooporder op €10,85.
Een partij P legt dan een verkooporder in op €10,99 en verbetert
daarmee de beste verkooporder . Een andere partij X reageert direct
daarop door op haar beurt de markt te verbeteren, namelijk naar €10,98.
Partij P verbetert die prijs weer en ook partij X reageert daar weer op
met een verbetering van die prijs. Dit tegen elkaar afgeven van steeds
lagere (betere) verkoopprijzen verkrapt de spread en gaat zo door
totdat uiteindelijk partij P een verkooporder inlegt op, bijvoorbeeld,
€10,89. Partij X verbetert die prijs weer naar €10,88. Partij P stuurt
dan een kooporder in om de verkooporder van partij X op €10,88 uit te
nemen. Zodoende heeft partij P in plaats van €11 nu €10,88 per aandeel
betaald. De verkooporders die eerder zijn gelegd op €10,89 en hoger,
worden nu (of zijn al eerder) door partij P geannuleerd.
Partij P gaat vervolgens orders inleggen om te kopen op steeds hogere
niveaus waarmee partij X dan ook steeds weer meebeweegt. Partij P zal,
als partij X tot haar hoogste niveau is meegegaan met de kooporders van
partij P, dan verkopen aan partij X. Door deze repeterende manier van
handelen zal partij P steeds winst maken ten koste van partij X.
Afbeelding van
gedrag partij P en reactie partij X
In de afbeelding die je via de link hierboven kunt bekijken, is te zien
dat partij X steeds de door partij P ingelegde verkooporders verbetert
en daarmee de spread verkleint, waarbij partij P als partij X zijn
verkoopprijs op een laag niveau heeft ingelegd, tegengesteld aan zijn
eerder ingelegde verkooporders, juist koopt. Daarna gaat partij X weer
mee als partij P steeds betere kooporders inlegt. Op het hoogste gaat
P, tegengesteld aan zijn eerder ingelegde kooporders, verkopen aan
partij X. Het transactieresultaat is een winst voor partij P en een
verlies voor partij X. Dit voor partij P winstgevende en voor partij X
verlieslatende gedragspatroon kan gedurende de handelsdag nog vele
keren volgen.***
De AFM heeft ook gedrag gesignaleerd dat in de eindsituatie, vlak
voorafgaande aan de transactie tussen partij P en partij X, partij X
niet meer de order van partij P verbetert, maar op hetzelfde niveau dat
partij P stelt komt bijliggen. In voorgesteld voorbeeld zou partij P
bijvoorbeeld een verkooporder op €10,89 inleggen die partij X niet
verbetert naar een lagere prijs, maar waar partij X dan komt bijliggen
door ook een verkooporder in te leggen op datzelfde prijsniveau van
€10,89. Dan merkt partij P dat partij X niet bereid is om tegen nog
lagere prijzen te verkopen. Echter, partij P ligt op dat
prijsniveau vooraan in het orderboek door de toepassing van de
zogeheten prijs-tijd prioriteit regel****. Partij P past haar
verkooporder op €10,89 aan, bijvoorbeeld door het verhogen van de
ordergrootte. Het gevolg is dat de order van partij P haar tijd
prioriteit op de andere order (die van partij X) verliest en daarachter
wordt geplaatst. Vervolgens legt partij P een kooporder in tegen €10,89
voor het deel wat partij X in verkoop heeft liggen op dat prijsniveau.
In dit geval is het des te duidelijker dat partij P niet wilde verkopen
tegen de door haar ingelegde steeds lagere prijsniveaus maar juist
wilde kopen op dat lagere niveau.
Van het hiervoor omschreven handelsgedrag gaat naar het oordeel van de
AFM een onjuist of misleidend signaal uit of is dat daarvan te duchten
met betrekking tot het aanbod van, de vraag naar of de koers van het
financiële instrument. Op basis van de Wft is dan sprake van verboden
marktmanipulatie.
Samenvattend
Partij P manifesteerde zich als verkoper die zich in het orderboek
bereid toonde om tegen steeds lagere prijzen te verkopen maar kocht dan
op die lagere prijzen als de andere partij X mee was gegaan met de
prijzen die partij P inlegde. Dit deed partij P ook andersom. Dus
kooporders inleggen tegen steeds hogere prijzen maar juist verkopen
tegen die hogere prijzen als de andere partij X daarin mee was gegaan.
Partij P gaf hiermee misleidende signalen af over het aanbod van, de
vraag naar of de koers van een financieel instrument. Volgens de AFM
heeft partij P orders ingelegd die louter tot doel hadden om (een
handelsalgoritme van) partij X te beïnvloeden om mee te gaan met deze
orders of deze orders te verbeteren.
Het inleggen van orders en/of het doen van transacties met het doel om
andere partijen te verleiden/te misleiden tot het afgeven van
gunstigere prijzen om daarvan gebruik te maken gaat in tegen
gebruikelijk en integer handelsgedrag.
Tot slot
De AFM beschouwt dit handelsgedrag als een overtreding van het verbod
op marktmanipulatie zoals dat in de Wft is vastgelegd.
Handelsgedragingen zijn zelden identiek. De genoemde voorbeelden zijn
bedoeld om in algemene zin de generieke kenmerken te beschrijven van
dit soort manipulatieve gedragingen bij transacties in financiële
instrumenten.
Voetnoten:
Marktmisbruik – gebruik van voorwetenschap, manipulatie of misleiding –
is verboden.
Het verbod op marktmanipulatie is neergelegd in artikel 5:58, eerste
lid, van de Wet op het financieel toezicht.
Als de AFM marktmanipulatie constateert kan de AFM onder meer aangifte
doen bij het Openbaar Ministerie of een bestuurlijke boete opleggen.
Het basisbedrag van deze wettelijk vastgestelde, bestuurlijke boete is
€2.000.000.
* Zie artikel 5:58 van de Wft.
** In verband met haar geheimhoudingsplicht kan de AFM niet in detail
ingaan op dit praktijkvoorbeeld. Vandaar dat in de voorbeelden
desbetreffende partijen en het financieel instrument niet bij naam
worden genoemd. De AFM heeft passende maatregelen genomen om dit gedrag
te stoppen.
*** De reden dat een tegenpartij steeds maar ‘mee’ blijft gaan en niet
direct beseft dat zij misleid wordt, kan liggen in het feit dat veel
partijen gebruik maken van geautomatiseerde handelsalgoritmen die vaak,
tot op zekere hoogte, standaard en voorspelbaar reageren op acties van
andere marktpartijen.
**** Prijs-tijd prioriteit zorgt ervoor dat de beste prijzen vooraan
staan voor uitvoering. Als op een bepaald prijsniveau meerdere orders
zijn ingelegd, dan heeft de order die als eerste is ingestuurd
prioriteit op de andere orders die op datzelfde prijsniveau maar later
zijn ingestuurd. |
Terug naar Inhoud
|
|
Doe
het zelf beleggers in de regio Helmond
Wij zijn een klein studie-beleggerclubje dat zich richt op het
uitwisselen van kennis en ervaringen om zelf actief en succesvoller te
kunnen beleggen.
Wat we doen?:
- We bespreken elkaars aanpak en
strategieën, wisselen criteria uit die iedereen maakt bij de keuzes van
aandelen, opties en andere derivaten.
- Ook gaan we dieper in op specifieke
(optie-) constructies die succesvol kunnen zijn.
- We nemen ook deel aan seminars of andere
studiebijeenkomsten en wisselen alle relevante informatie over zelf
beleggen uit.
- We komen elke 3e maandag van de maand bij
elkaar en tussentijds wisselen we zaken uit via de mail.
We zoeken uitbreiding van ons groepje met enkele actieve beleggers die
kennis en ervaringen willen delen om beter voorbereid te kunnen
beleggen.
Neem bij interesse contact op via de mail met het
bestuur van de HCC Beleggen. Vermeld in de mail dat het om de groep
Helmond gaat.
|
|
|
|
|
Lage
inflatie hindert economisch herstel Eurozone |
Bron: Me Judice, 30 juli 2014
|
Een
hoger niveau
van inflatie, met behoud van het verschil in inflatie tussen
Noordelijke en Zuidelijke lidstaten, zou onevenwichtigheden in de
prijsconcurrentiepositie binnen de Eurozone sneller rechttrekken. Dit
zou het economisch herstel in de Eurozone ten goede komen. Maar
voorlopig liggen hogere inflatiecijfers niet in het verschiet, stelt
Rabo-econoom Michiel Verduijn.
Inflatie fors omlaag
Sinds eind 2011 is het gemiddelde inflatietempo in de eurozone
geleidelijk gedaald tot 0,5% (jaar-op-jaar) in juni. Dit ligt beduidend
onder de ECB-doelstelling van ‘onder maar dicht bij de 2%’ (figuur 1).
In vergelijking met de afgelopen decennia is dit uitzonderlijk laag.
Sinds begin jaren negentig was de gemiddelde inflatie in de huidige
eurozone slechts één keer lager. Na de financiële crisis was er medio
2009 kortstondig sprake van lichte deflatie, een daling van het
gemiddelde prijspeil.
Een aanzienlijk deel van de inflatiedaling sinds eind 2011 kunnen we
verklaren door tijdelijke factoren. Een goed voorbeeld is het wegvallen
van de positieve bijdrage vanuit energie- en voedselprijzen. In
vergelijking met de inflatiepiek van 3% in oktober 2011 is de bijdrage
van energie- en voedselprijzen in mei 2014 1,4%-punt lager. Deze lagere
bijdrage is overigens deels een gevolg van de appreciatie van de euro
sinds medio 2012, zeker ten opzichte van de dollar. Het is dus niet zo
dat de gehele afname van het inflatietempo een gevolg is van een zwakke
conjunctuur.
Figuur 1. Inflatie
scherp omlaag
Afname bestedingsdruk
Toch kunnen we een deel van de algehele inflatiedaling in de eurozone
wel degelijk toeschrijven aan de afname van de bestedingsdruk. De
kerninflatie, waarbij de prijsontwikkeling van energie en onbewerkt
voedsel buiten beschouwing wordt gelaten, is de afgelopen jaren immers
ook gedaald en dit kunnen we slechts gedeeltelijk verklaren door de
afname van het prijsverhogende effect van hogere indirecte belastingen.
Als onderdeel van hun bezuinigingsinspanningen verhoogden diverse
overheden de afgelopen jaren hun btw-tarief of accijnzen op
bijvoorbeeld alcohol en tabak. Dergelijke maatregelen vertalen zich
direct in hogere prijzen, maar het jaar-op-jaareffect op het
inflatietempo loopt er na twaalf maanden weer uit. Aangezien overheden
dergelijke indirecte belastingverhogingen momenteel minder inzetten dan
een paar jaar geleden, is hun inflatiebijdrage afgenomen van een piek
van 0,6%-punt in september 2012 naar momenteel 0,2%-punt.
Grote verschillen
tussen lidstaten
De inflatieverschillen tussen de eurozonelidstaten zijn op dit moment
groot, waarbij Spanje, Portugal en Griekenland de afgelopen maanden te
maken hebben gehad met een gestage daling van de prijzen, ofwel
deflatie (figuur 2). De verschillen binnen de eurozone komen niet uit
de lucht vallen: de lidstaten met zeer lage inflatie of zelfs deflatie
zijn precies die lidstaten die de afgelopen jaren een bezuinigings- en
hervormingsprogramma hebben doorlopen als voorwaarde voor financiële
steun vanuit Europa en het IMF. Deze programma’s zijn geënt op het op
orde brengen van de overheidsfinanciën en op een zogeheten ‘interne
devaluatie’: het herwinnen van de (prijs-)concurrentiekracht. Dit moet
dan gebeuren zonder wisselkoersaanpassing omdat dit binnen een muntunie
nu eenmaal per definitie niet mogelijk is. De grote bezuinigings- en
hervormingsinspanningen in deze landen hebben geleid tot een enorme
krimp van de binnenlandse vraag, wat een daling van de kerninflatie of
zelfs deflatie in de hand werkt.
Figuur 2. Grote
inflatieverschillen
Een belangrijke oorzaak van de eurocrisis is dat de concurrentiepositie
van de lidstaten sterk uiteen is gelopen. Verschillende perifere landen
zagen hun concurrentiepositie verslechteren doordat hun (loon-)inflatie
duidelijk hoger lag dan die in de kernlanden. Om hun
concurrentiepositie te herstellen, moeten zij hun loonkosten (per
eenheid product) weer in lijn brengen met de sterkere landen. Dat kan
door relatieve verlaging van de loonkosten of door opvoering van de
arbeidsproductiviteit. De inflatieverschillen tussen de Noordelijke en
Zuidelijke lidstaten zijn vanuit dat perspectief dus gewenst. Een hoger
inflatietempo in de gehele eurozone, waarbij het onderlinge
inflatieverschil tussen de sterkere en zwakkere landen intact blijft,
zou daarbij zeer wenselijk zijn.
Michiel
Verduijn
Rabobank Utrecht |
Michiel
Verduijn MSc. (1986) is sinds 15 september 2010 werkzaam bij het
directoraat Kennis en Economisch Onderzoek (KEO) van Rabobank
Nederland. Daarvoor heeft hij stage gelopen bij het Economisch Bureau
van de ING en bij de Nederlandsche Bank. Hij heeft algemene economie
gestudeerd en vervolgens een tweede master behaald in Finance.
|
Zolang de gemiddelde eurozone-inflatie vanaf het huidige lage niveau
niet oploopt, blijven de Zuidelijke lidstaten kampen met zeer lage
inflatie of zelfs deflatie, anders kunnen zij hun concurrentiepositie
niet herstellen, en hieraan kleven (op termijn) diverse nadelen. Ten
eerste kan deflatie in theorie leiden tot uitstel van consumptieve
bestedingen en tot een rem op investeringen vanwege een te hoge reële
rente. Ten tweede ondermijnt deflatie in de Zuidelijke lidstaten de
houdbaarheid van hun hoge nominale publieke en private schulden. Die
stijgen immers in reële waarde. Het proces van schuldafbouw zal op deze
manier alleen maar langer duren. Ten derde kan nominale loonstarheid
ervoor zorgen dat lonen zeker in eerste instantie onvoldoende dalen in
lijn met de afnemende inflatie. Op de korte termijn levert dit
weliswaar een positieve impuls op vanwege de stijgende koopkracht, maar
op de iets langere termijn zal een hieruit volgende stijging van de
reële loonkosten negatief doorwerken op de werkgelegenheid.
Vooruitblik: inflatie langer laag
Een langdurige periode van lage inflatie of zelfs deflatie is dus
ongewenst voor het economische herstel in de eurozone omdat deze de
convergentie van de relatieve concurrentieposities van de lidstaten
bemoeilijkt en het proces van schuldafbouw remt. Naar onze verwachting
moeten wij voor de komende jaren helaas wel van een lage gemiddelde
inflatie uitgaan. Een zwakke vraagontwikkeling en een negatieve output
gap -het verschil tussen de huidige productie en de potentiële
productie- ondersteunen deze verwachting (IMF, 2010; ECB, 2011). Een
negatieve output gap gaat immers gepaard met werkloosheid boven het
evenwichtsniveau (gedefinieerd als werkloosheid bij gesloten output
gap), wat resulteert in een lagere loongroei en daarmee een lagere
inflatiedruk. Een inschatting van de omvang van de huidige output gap
en van het tempo waarmee deze de komende jaren wordt gesloten is
cruciaal voor de toekomstige inflatieontwikkeling.
Er zijn diverse redenen om aan te nemen dat de huidige negatieve output
gap in de eurozone relatief beperkt is (Wereldbank, 2014):
1. Ten eerste is het realistisch om te denken dat een deel van de
sterke (investerings-)groei in de jaren voorafgaand aan de crisis
onhoudbaar was en daarom niet zal terugkeren. Het structurele groeipad
is lager dan eerder geraamd, de output gap is daardoor minder negatief.
2. Ten tweede is sprake van zogeheten hysterese-effecten. Onder
hysterese verstaan wij de gevolgen van een negatieve output gap op de
lange termijn, bijvoorbeeld in de vorm van het verlies van vaardigheden
en motivatie van werklozen of door een afname van de investeringen. Het
(endogeen) afnemen van de potentiële groei door bijvoorbeeld hysterese
kan resulteren in een minder negatieve output gap en daardoor een
hogere inflatiedruk. Ondanks de inschatting dat de omvang van de
huidige output gap relatief beperkt is, kan het lang duren voordat deze
volledig is gesloten. Dit komt met name door de aanhoudend zwakke
binnenlandse vraag. Gedurende het sluiten van deze output gap zal de
inflatie naar verwachting slechts zeer geleidelijk terugkeren naar de
ECB-doelstelling van ongeveer 2%.
Figuur 3.
Overheidsfinanciën eurozone
Er zijn diverse factoren die ervoor zorgen dat de binnenlandse vraag in
de eurozone de komende jaren slechts zeer geleidelijk zal herstellen
(voetnoot 1):
1. Ten eerste blijft in veel lidstaten de komende jaren een
begrotingsinspanning noodzakelijk, conform de regels van het
Stabiliteits- en Groeipact. In tal van landen moeten overheden hun
begrotingstekort onder de grens van 3% van het BBP brengen. Vrijwel
iedere lidstaat moet bovendien zijn overheidsschuld geleidelijk tot de
60%-BBP-grens laten afnemen (figuur 3).
2. Ten tweede blijft er de komende jaren vermoedelijk sprake van afbouw
van schulden in de private sector. Figuur 4 laat zien dat de
schuldafbouw door bedrijven en huishoudens in de Zuidelijke lidstaten
weliswaar is begonnen, maar dat de schuld als percentage van het BBP,
deels vanwege het zogeheten noemer-effect, slechts bescheiden is
afgenomen.
3. Ten derde speelt balansherstel niet alleen bij bedrijven en
huishoudens, maar ook in de bancaire sector. Mede door de Basel
3-richtlijnen streeft vrijwel het gehele Europese bankwezen naar hogere
kapitaalratio’s, waardoor veel banken zich gedwongen voelen hun balans
(verder) te laten krimpen. Figuur 5 toont dat de kredietverlening aan
het niet-financiële bedrijfsleven de afgelopen jaren zwaar onder druk
heeft gestaan. Voor een deel is dit het gevolg van vraaguitval door de
zwakke conjunctuur. Maar het is waarschijnlijk dat ook het proces van
balansversterking bij banken een grote impact heeft gehad op de
kredietverlening aan het niet-financiële bedrijfsleven.
4. Ten vierde zorgt de aanhoudend hoge werkloosheid in de eurozone voor
relatief lage loongroei, hoewel nominale starheden dit proces remmen,
zoals hierboven beschreven. De hoge werkloosheidspercentages zullen de
komende jaren waarschijnlijk afnemen vanwege het verwachte economische
herstel, maar vanuit het arbeidsaanbod (terugkeer van ‘ontmoedigden’,
pensioenhervormingen) zijn er diverse factoren die er voor zorgen dat
deze afname slechts zeer geleidelijk zal verlopen.
Figuur 4.
Schuldafbouw periferie
Figuur 5.
Kredietverlening onder druk
Tot slot constateren wij dat het voor beleidsmakers lastig is om de
bestedingsontwikkeling te stimuleren omdat de gereedschapskist met
budgettaire en monetaire beleidsinstrumenten zeer mager is gevuld. De
conventionele budgettaire en monetaire instrumenten zijn beperkt
vanwege respectievelijk de reeds hoge overheidsschulden en de zeer lage
beleidsrente. Bij gebrek aan conventionele instrumenten hint de ECB
daarom al langer op de mogelijkheid van kwantitatieve verruiming. De
concrete invulling hiervan is echter nog onbekend, maar op voorhand al
omstreden, omdat het opkopen van staatsschuld riekt naar monetaire
financiering van overheidstekorten. Naast het controversiële karakter
kan men vraagtekens plaatsen bij de effectiviteit van het opkopen van
bijvoorbeeld bancair schuldpapier als Asset Backed Securities (ABS).
Het doel hiervan is het creëren van ruimte aan de activazijde van
banken voor nieuwe kredietverlening. Het transmissiemechanisme zal
echter de komende jaren verstoord blijven door het proces van
kapitaalversterking en balansverkorting. Het is dus twijfelachtig of
dit de bestedingen van bedrijven en huishoudens zal stimuleren. De
gebrekkige Europese toolkit, in combinatie met de beperkte bereidheid
om controversiële beleidsopties te gebruiken, ondersteunt onze
basisverwachting van een periode van lage inflatie.
Conclusies
In vergelijking met de afgelopen decennia is de gemiddelde inflatie in
de eurozone momenteel uitzonderlijk laag. Hoewel we een aanzienlijk
deel van de inflatiedaling sinds eind 2011 kunnen verklaren door
tijdelijke factoren is een deel van de daling ook toe te schrijven aan
de zwakke bestedingsdruk. De huidige inflatieverschillen tussen
Noordelijke en Zuidelijke lidstaten zijn cruciaal om het opgebouwde
verschil in prijsconcurrentiepositie te herstellen. Maar vanwege de
nadelen van zeer lage inflatie en zeker deflatie zou een hogere
inflatie in zowel de Zuidelijke als de Noordelijke lidstaten, waarbij
het onderlinge inflatieverschil intact blijft, wenselijk zijn. Een
moeizame afbouw van de nominale publieke en private schulden en een
afname van de werkgelegenheid vanwege een stijging van de reële
loonkosten vormen de belangrijkste risico’s van te lage inflatie,
vooral voor Zuid-Europa. Vanwege de huidige negatieve output gap en de
diverse factoren die de binnenlandse vraag de komende jaren blijven
drukken, toont ons basisscenario een slechts geleidelijk economisch
herstel met een inflatie die langer laag blijft. De zeer beperkte
beleidsmogelijkheden om de vraagzijde stimuleren en het controversiële
karakter van enkele resterende instrumenten ondersteunen dit beeld.
Voetnoten
(1) De focus ligt daarmee op de bestedingsinflatie, mede omdat een
toekomstige inschatting van de kosteninflatie zeer lastig is vanwege
het grillige verloop van bijvoorbeeld energie- en voedselprijzen,
wisselkoersen en indirecte belastingen. Een belangrijke aanname onder
ons basisscenario is dus dat de inflatiebijdrage van dergelijke exogene
factoren de komende jaren beperkt is.
Referenties
-Europese Commissie (2014), European Economic Forecast: Spring 2014,
Brussel.
-IMF (2010), Still minding the gap: inflation dynamics during episodes
of persistent large output gaps, IMF working paper 10/189, Washington.
-Wereldbank (2014), Sluggish postcrisis growth: polices, secular
stagnation and outlook, Economic Premise no. 139, April. |
Terug naar Inhoud
|
|
|
|
|
Nederlandse
spaartegoeden verder toegenomen |
Bron: DNB Statistisch Nieuwsbericht 25
juli 2014 |
Nederlandse
huishoudens hebben in de eerste helft van 2014 bijna EUR 6,6 miljard
meer spaargeld gestort dan opgenomen bij Nederlandse banken. Hierdoor
hebben zij eind juni zo’n EUR 335 miljard op binnenlandse
spaarrekeningen staan, een niveau dat niet eerder bereikt is. Per
particulier huishouden komt dit gemiddeld neer op ruim EUR 44.000.
De netto-inleg van spaargeld is in het eerste half jaar van 2014
positief geweest en kwam in zijn totaliteit uit op bijna EUR 6,6
miljard. Vooral bij de vrij opneembare deposito’s werd geld ingelegd.
Ook bij de deposito’s met vaste looptijd was in het eerste half jaar
van 2014 een lichte instroom van spaargeld te zien. Het grootste deel
van de Nederlandse spaartegoeden, ruim 85 procent, staat op vrij
opneembare spaarrekeningen, zoals internetspaarrekeningen. De totale
hoeveelheid spaargeld die huishoudens bij banken hebben uitstaan is
sinds eind 2013 gestaag gestegen naar EUR 335 miljard, een niveau dat
niet eerder is bereikt (zie grafiek).
Grafiek:
Spaargeld Nederlandse huishoudens aangehouden bij banken en netto-inleg
spaargeld
Het huidige niveau van de spaartegoeden betekent dat een particulier
huishouden in Nederland gemiddeld ruim EUR 44.000 op spaarrekeningen
heeft staan. Tien jaar geleden was dat EUR 30.000.
Niet alleen in absolute termen is het huidige niveau van de
spaartegoeden niet eerder gehaald, dit geldt ook wanneer de
spaartegoeden gerelateerd worden aan het besteedbaar inkomen van
huishoudens.
Momenteel zijn de gemiddelde spaartegoeden van de particuliere
huishoudens ruim 30 procent hoger dan het besteedbare inkomen, in 2004
lagen spaartegoeden en besteedbaar inkomen beide nog op het niveau van
gemiddeld EUR 30.000 per huishouden.
De achterliggende ontwikkeling in de hoeveelheid spaargeld van
huishoudens kan verder inzichtelijk worden gemaakt aan de hand van de
maandelijkse inleg en opname van spaargeld. Ook dit jaar is een
duidelijk herkenbaar seizoenpatroon zichtbaar met hoge netto-inleggen
in de maanden januari en mei. Dit komt vooral door de
eindejaarsbonussen en het vakantiegeld die in de respectievelijke
maanden worden uitgekeerd. De maandelijkse netto-inleg van spaargeld is
in het eerste half jaar van 2014 met uitzondering van de maand februari
positief geweest en kwam dus in totaal uit op bijna EUR 6,6 miljard.
Ter vergelijking: in het eerste half jaar van 2013 legden de
Nederlandse huishoudens per saldo voor EUR 3,6 miljard aan spaargeld in.
Een analyse van de onderliggende stromen wijst uit dat zowel de inleg
als de opname van spaargeld in de eerste helft van 2014 lager is dan
dezelfde periode in voorgaande jaren. De opname van spaartegoeden
daalde echter veel sterker dan de inleg waardoor het netto effect
positief was. Er werd vooral weinig vrij opneembaar spaargeld opgenomen
(in de eerste helft van 2014 ruim EUR 8 miljard tegenover bijna EUR 16
miljard in dezelfde periode van 2013) ondanks dat de rente die op deze
spaargelden wordt vergoed in 2014 licht is gedaald.
Link: Binnenlands bankbedrijf (monetair) |
Terug naar Inhoud
|
|
|
|
|
Sparend Nederland
|
Bron: DNB |
In de afgelopen decennia is het saldo op de lopende rekening van
Nederland sterk toegenomen.
Dit ‘spaaroverschot’ ontstaat doordat ons land meer inkomsten heeft dan
uitgaven. Huishoudens sparen minder dan vroeger, maar de bedrijven
aanzienlijk meer.
De grote multinationals, het omvangrijke pensioenvermogen en de lange
huishoudbalansen hebben een grote statistische invloed op de
Nederlandse besparingen.
Vanwege deze uitzonderlijke financieel- economische structuur moet het
saldo op de lopende rekening met voorzichtigheid worden
geïnterpreteerd. Dit zijn enkele conclusies uit een Occasional
Study van DNB over het spaaroverschot.
Het saldo op de lopende rekening staat sinds de crisis meer in de
belangstelling. De Europese Commissie gebruikt het als indicator voor
mogelijke macro-economische onevenwichtigheden. Met een gemiddelde
omvang in de afgelopen drie jaar van 9,2% ligt het Nederlandse
overschot historisch en internationaal gezien op een hoog niveau, en
boven de Brusselse grenswaarde van 6%. Een hoog saldo op de lopende
rekening wordt gereflecteerd door een hoog spaaroverschot: het betekent
immers dat niet alle inkomsten worden omgezet in consumptie en
binnenlandse investeringen. Voor een verklaring van de toename van het
saldo op de lopende rekening is het inzichtelijk om het spaaroverschot
nader te ontleden, omdat zo de bijdragen van huishoudens en bedrijven
kunnen worden onderscheiden.
Huishoudens sparen
minder
Wie slechts kijkt naar de stijgende tegoeden op spaarrekeningen zou de
conclusie kunnen trekken dat Nederlandse huishoudens nijvere spaarders
zijn. Maar of huishoudens per saldo sparen is afhankelijk van de
veranderingen in álle financiële vorderingen en verplichtingen, en niet
slechts van de spaartegoeden. Door die bril verandert het beeld. In de
jaren tachtig werd er daadwerkelijk veel gespaard door de Nederlandse
huishoudens. Maar vanaf halverwege de jaren negentig kwam daar door de
grote toename van de hypotheekschulden verandering in; na de
eeuwwisseling was het spaarsaldo van huishoudens zelfs enkele jaren
negatief.
Hoewel het spaarsaldo van huishoudens sinds de crisis is opgelopen,
ligt het nog altijd ruim onder het niveau uit de jaren tachtig. De
belangrijkste reden voor het lagere spaarsaldo van huishoudens is dat
de overwaarde op de eigen woning is verzilverd. Doordat de waarde van
hun huis was gestegen, konden huishoudens extra krediet opnemen.
Tegelijkertijd zijn ook hun collectieve besparingen voor het pensioen
gedaald. De pensioenpremies zijn weliswaar toegenomen, maar door de
vergrijzing zijn de pensioenuitkeringen ook gestegen. De
beleggingsinkomsten van pensioenfondsen zijn bovendien als gevolg van
lagere rente- en dividendinkomsten gedaald. Een kanttekening is dat die
beleggingsinkomsten (en daarmee het saldo op de lopende rekening)
neerwaarts worden vertekend door de winstinhouding van de bedrijven
waarin de pensioenfondsen aandelen hebben. Koersstijgingen blijven in
de systematiek van de betalingsbalans namelijk buiten beschouwing.
Bedrijven sparen meer
Sinds eind jaren negentig zijn Nederlandse bedrijven juist meer gaan
sparen. Die oploop reflecteert lagere binnenlandse investeringen,
alsook hogere ingehouden winsten. Bij het hoge spaarsaldo spelen
multinationals een belangrijke rol. In landen waar het bedrijfsleven
veel in het buitenland investeert, zoals Nederland, spaart het
bedrijfsleven doorgaans meer. Dat komt voor een belangrijk deel door de
statistische afspraak dat de winsten die buitenlandse
dochtermaatschappijen van multinationals behalen volledig als inkomsten
aan de moedermaatschappij toekomen,ook als ze lokaal worden ingehouden
ter financiering van investeringen. De winsten uit buitenlandse
belangen gaan in Nederland vooral naar beursgenoteerde bedrijven, die
voor een belangrijk deel in buitenlandse handen zijn. Voor zover zij
die winst als dividend uitkeren, stroomt die grotendeels naar
buitenlandse beleggers. Maar voor zover zij deze winst inhouden, draagt
dit bij aan een hoger Nederlands spaaroverschot.
Economische
structuur beïnvloedt het spaaroverschot
Nederland heeft een uitzonderlijke financieel-economische structuur.
Door de fiscale stimulering van zowel hypotheekschuld als
pensioenvermogen hebben huishoudens lange balansen. Het
pensioenvermogen is erg groot ten opzichte van de omvang van de
economie, en mede om die reden voor een belangrijk deel in het
buitenland belegd. Om historische redenen heeft Nederland bovendien een
relatief groot aantal multinationals binnen haar grenzen. Gecombineerd
met de toegenomen handels- en inkomensstromen als gevolg van de
globalisering van de economie maken deze omstandigheden het saldo op de
lopende rekening moeilijk eenduidig te interpreteren.
Figuur 1 laat dit zien. In deze figuur wordt gecorrigeerd voor het
niet-uitkeren van ingehouden winst aan het buitenland (door
multinationals) en aan Nederland (voor de pensioenbeleggingen). In de
jaren voor de crisis heeft het gecombineerd effect het saldo op de
lopende rekening behoorlijk verhoogd. In recente jaren heffen deze
effecten elkaar ongeveer op, maar hebben andere bijzonderheden, zoals
de procylische werking van het pensioenstelsel en de woningmarkt, het
saldo vertekend. Dit illustreert in de eerste plaats dat het saldo op
de lopende rekening met voorzichtigheid moet worden geïnterpreteerd.
Geeft het hoge saldo op de lopende rekening nu aanleiding tot zorg over
macro-economische onevenwichtigheden? Het antwoord op die vraag is
gemengd.
Niemand zal betogen dat Nederland minder multinationals zou moeten
hebben. En de uitsplitsing van het spaaroverschot laat zien dat niet
eenvoudigweg kan worden gesproken van ‘onderbesteding’.
Het hoge saldo op de lopende rekening is veeleer een uiting van een
ander soort onevenwichtigheid: de uitzonderlijke financieel-economische
structuur van Nederland.
Het verdient aanbeveling – zoals het SER-rapport ‘Nederlandse economie
in stabieler vaarwater’ vorig jaar ook al betoogde – om deze structuur
geleidelijk te normaliseren. De eerste stappen daartoe zijn overigens
al gezet. In dit licht is het verstandig dat de Europese Commissie het
saldo op de lopende rekening slechts als een startpunt gebruikt voor
nadere analyse, en de onderliggende ontwikkelingen analyseert in plaats
van direct beleidsconclusies te verbinden aan de omvang van het saldo.
Download: Het nationale spaaroverschot ontleed (PDF: 377.0
Kb) |
Terug naar Inhoud
|
|
|
|
|
Europees betaalsysteem
SEPA ingevoerd |
Bron: Redactie |
Op 1 augustus 2014 is Nederland, net als andere eurolanden, overgegaan
op het Europese betalingssysteem SEPA
(Single Euro Payments Area) .
Het onderscheid tussen nationale en internationale betalingen binnen de
eurozone is daardoor verdwenen. De overgang naar het betalingssysteem SEPA betekent dat iedereen een IBAN (International
Bank Account Number)
van 18 tekens krijgt. Daarnaast zal er betaald worden met de Europese
overschrijving (SCT = SEPA Credit
Transfer) en de Europese incasso (SDD
= SEPA Direct Debit) .
Alle banken in Europa (behalve Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne en
Moldavië) gebruiken het IBAN-systeem. Ook in Israël, Tunesië,
Mauritius, Turkije, Saoedi-Arabië en Libanon is dit Europese systeem
overgenomen.
De introductie van één geïntegreerde Europese betaalmarkt, de Single
Euro Payments Area (SEPA), is in januari 2008 gestart. Dit was een
initiatief van de eurozone (zie
overzichtskaartje), die toen uit dertien landen bestond.
Er zijn plannen om dit uniforme betaalgebied zelfs uit te breiden tot
alle 28 lidstaten van de Europese Unie. Iedereen zou dan in alle
EU-lidstaten zonder problemen met dezelfde pinpas kunnen betalen. Dat
moet transactiekosten voor consumenten verlagen, maar sommige
deskundigen betwijfelen of dit ook zal gebeuren.
Het nieuwe pinnen, waar in 2011 al mee is kennisgemaakt, maakt ook
onderdeel uit van het nieuwe betalingssysteem.
De Nederlandse acceptgiro krijgt geen Europese opvolger, maar wordt
aangepast aan de Europese standaarden. Naar verwachting zal de
acceptgiro uiterlijk in 2019 zijn uitgefaseerd; voor die tijd worden er
alternatieven ontwikkeld.
De invoering was aanvankelijk gepland voor 1 februari 2014, maar omdat
de invoering van SEPA in veel EU-landen langzaam verliep, werd de
overgangstermijn naar het Europese betalingssysteem verlengd tot 1
augustus 2014. Nu kan er dus geen gebruik meer worden gemaakt van oude
rekeningnummers, maar alleen nog van IBAN-rekeningnummers.
Alleen goede doelen kunnen (voorlopig) blijven gebruikmaken van korte
rekeningnummers, zoals giro 555.
Bedrijven die nog niet over zijn naar IBAN kunnen geen automatische
incasso's meer innen en vertraging oplopen bij betalingen. 200 tot 300
ondernemingen die elke maand duizenden transacties verwerken kunnen
daardoor zelfs in financiële problemen komen, meldde De Nederlandsche
Bank (DNB) onlangs.
Volgens DNB is 94 procent van de Nederlandse consumenten bekend met de
18-cijferige code.
Van de ouderen is slechts de helft klaar voor IBAN, blijkt uit
onderzoek van seniorenorganisatie ANBO.
Bijna 22 miljard euro wordt met de invoering van SEPA bespaard.
Bedrijven hoeven nu niet meer per Europees land een aparte rekening aan
te houden, waardoor 9 miljoen bankrekeningen kunnen worden geschrapt.
Dat stellen analisten van accountantskantoor PwC, die in opdracht van
de Europese Commissie keken naar de gevolgen.
Lees meer:
Over SEPA, de totstandkoming, voor en nadelen en toepassingsgebied van
de Single Euro Payments Area (SEPA) . Klik
hier voor uitgebreid artikel op wikipedia
Over IBAN, de regelgeving, structuur w.o. samenstelling, validatie en
landenspecifieke regels van dit International Bank Account
Number. Klik hier voor uitgebreid artikel op wikipedia
Over op Iban: Campagne - website: Klik Hier |
Terug naar Inhoud
|
|
|
|
|
Voorinschrijving
op effecten valt onder prospectusplicht |
Bron: AFM 25-07-2014 |
In de aanloop van het aanbieden van effecten door middel van een
goedgekeurd prospectus geven marktpartijen in sommige gevallen
beleggers al de mogelijkheid om zich (voor) in te schrijven op deze
effecten.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) merkt op dat een dergelijke
(voor) inschrijving valt onder het verbod effecten aan te bieden zonder
een goedgekeurd prospectus door de AFM of een andere toezichthouder van
een lidstaat.
Het verbod om in Nederland zonder een goedgekeurd prospectus door de
AFM effecten aan te bieden staat in artikel 5:2 van de Wet op het
financieel toezicht (Wft).
Wat onder aanbieden van effecten aan het publiek moet worden verstaan,
is uitgewerkt in artikel 5:1 onder a van de
Wft:
"het doen van een tot meer dan een persoon gericht voldoende bepaald
aanbod als bedoeld in artikel 217, eerste lid, van Boek 6 van het
Burgerlijk Wetboek, tot het aangaan van een overeenkomst tot het kopen
of anderszins verkrijgen van effecten dan wel een uitnodiging tot het
doen van een aanbod op dergelijke effecten."
Een uitnodiging aan
beleggers geldt als een aanbod
Deze ruime definitie van ‘aanbieden’ gaat verder dan enkel het
civielrechtelijk aanbod. Ook een uitnodiging tot het doen van een
aanbod, zoals bij de veilingfusie en bookbuilding, valt onder het
bereik van de effectenrechtelijke definitie van ‘aanbieden’.
In beide voorbeelden is er sprake van het peilen van het aantal
gegadigden en hun interesse met de bedoeling te komen tot een
koopovereenkomst. Na het verstrekken van het goedgekeurd prospectus
maken de beleggers kenbaar of en hoeveel effecten zij voor welke prijs
willen kopen. Ook andere vormen van ‘uitnodiging tot het doen van een
aanbod’ zijn mogelijk.
Voor een uitnodiging tot het doen van een aanbod is niet vereist dat
aanvaarding direct mogelijk is, zoals dat wel het geval is bij het
aanbod in de zin van art. 6:217 lid 1 BW. Er hoeft dus ook nog geen
overeenkomst tot stand te kunnen komen.
Voorinschrijvingen
zijn niet toegestaan
De mogelijkheid om beleggers te laten voorinschrijven op effecten
waarvan het prospectus nog moet worden goedgekeurd, valt dus onder het
verbod van artikel 5:2 Wft. Ook als het gaat om bijvoorbeeld
vrijblijvende reserveringen waarbij nog geen overeenkomst tot stand
komt en beleggers na de goedkeuring van het prospectus wederom
(schriftelijk) moeten aangeven dat men de effecten wil afnemen.
Algemene
bekendmakingen zijn wel toegestaan
Het verstrekken van algemene informatie over de op handen zijnde
aanbieding is wel toegestaan. Mededelingen of verzoeken die niet het
karakter van een voorstel of het doen van een uitnodiging in zich
dragen, gelden niet als ‘aanbieden’. Een mededeling en/of een verzoek
op de website aan beleggers om hun gegevens achter te laten om op de
hoogte te worden gehouden over de publicatie van het prospectus is
toegestaan. |
Terug naar Inhoud
|
|
|
IG: Computerbeleggersgroep-ZH
|
Sinds de oprichting in 2002 houden
wij ons bezig met “Beleggen met behulp van de computer”. Het accent
ligt daarbij op het vergroten van de kennis van het ontwikkelen en
exploiteren van handelssystemen. Deze zijn vooral gebaseerd op methoden
uit de kwantitatieve en statistische analyse. Uiteraard wordt daarbij
ook aandacht besteed aan ondersteunende software. Regelmatig besteden
we echter ook aandacht aan andere vormen van beleggen zoals
Fundamentele analyse. Daarbij gaan we altijd uit van het beschrijven en
bespreken van een gestructureerde aanpak die gebaseerd is op objectieve
grondslagen. |
Wij komen 9
keer per jaar bijeen. Afwisselend in Berkel & Rodenrijs en Delft. |
Klik hier voor meer info
Contactadres: janroozenburg@kpnplanet.nl
|
|
|
|
Meedoen kan
|
Bron: Redactie HCC Beleggen
|
De HCC Beleggen organiseert een aantal
activiteiten. De bekendste activiteiten die wij organiseren zijn de
beleggerssymposia die we tweemaal per jaar houden in De Bilt en deze
nieuwsbrief.
Voor de organisatie van onze
symposia zijn wij voortdurend op zoek naar mensen die een
bijdrage willen leveren aan de totstandkoming hiervan.
Het is niet alleen leuk om dergelijke evenementen te organiseren, maar
het is ook een ideale gelegenheid om je netwerk uit te breiden met
interessante contacten.
Ook voor deelname
aan de redactie van de nieuwsbrief en de website zijn wij
dringend op zoek naar mensen die mee willen doen.
Ook zonder deel uit te maken van de organisatie kunt u vanzelfsprekend
ook meedoen aan
één van de Regio- of Belangstellingsgroepen.
Maar ook andere dingen doen zoals het geven van een aardige lezing, met
anderen handelsstrategieën uitwerken, software onder de knie krijgen of
gewoon een groep vormen waarmee je samen de markt analyseert/bespreekt,
behoort tot de mogelijkheden.
Ben je enthousiast en denk je dat een vrijwilligersfunctie jou op het
lijf geschreven is, neem dan contact op met het HCC Beleggen bestuur Klik Hier
of met de redactie
Klik
Hier |
Terug naar Inhoud
|
|
Nieuwsbrieven
archief |
|
Disclaimer: Deze publicatie komt tot stand op de
redactie van beleggersonline.nl de website van de HCC IG Beleggen. Noch
de mate waarin de berichten, voorgestelde scenario’s, risico’s en
voorspellingen de marktverwachtingen weerspiegelen, noch de mate waarin
zij in de realiteit zullen tot uiting komen, kunnen worden gewaarborgd.
De voorspellingen zijn indicatief. De gegevens in deze publicatie zijn
algemeen en louter informatief. Ze mogen niet worden beschouwd als
beleggingsadvies. De
schrijver(s) van deze publicatie en het bestuur van de HCC IG Beleggen
en/of de Redactie van de Nieuwsbrief zijn derhalve niet aansprakelijk
voor eventuele verliezen. De waarde van uw beleggingen kan fluctueren,
behaalde resultaten uit het verleden geven geen garantie voor de
toekomst. |
|