In
het licht van het
conjunctuurherstel en de verdwenen deflatievrees zijn er meer en meer
tekenen dat een eerste stap naar een normalisatie van het monetaire
beleid door de ECB dichterbij komt.
Het huidige extreem soepele beleid was immers vooral ingegeven door het
vermijden van een nieuwe recessie en het ondersteunen van de
aangeslagen financiële sector.
Meer en meer beschouwt de ECB haar beleid van extreem goedkope
liquiditeiten echter als ongepast en als potentieel destabiliserend op
middellange termijn.
Ze wil zich herbezinnen op haar kerntaak van inflatiebestrijding en
daarom de stabilisatie van het financiële systeem, in het bijzonder de
steun aan perifere overheden in begrotingsperikelen, overlaten aan de
budgettaire overheden. In dit kader zou de ECB haar
aangekochte
overheidsobligaties liefst zo snel mogelijk willen doorverkopen aan het
Europese stabilisatiefonds EFSF.
Concreet betekent dit dat de ECB het peil van haar beleidsrente als
volledig onafhankelijk beschouwt van haar nog bestaande onconventionele
maatregelen, namelijk de herfinancieringsoperaties met een (langer dan
normale) driemaandse looptijd en de volledige toekenning van gevraagde
liquiditeiten voor de financiële instellingen. De beleidsrente kan
bijgevolg worden verhoogd zelfs vooraleer de uitzonderlijke maatregelen
zijn uitgedoofd, indien het behalen van de inflatiedoelstelling dat zou
vereisen.
Een eerste stap naar een normalisatie van de beleidsrente van het
huidige erg lage peil is dan ook zeer waarschijnlijk al in het najaar
van 2011. De ECB gaat ervan uit dat de gestegen energieprijzen
eerder een permanent karakter hebben en dat de prijs van olie, en van
grondstoffen in het algemeen, de komende jaren in lijn met de robuuste
groei van de wereldeconomie verder zullen stijgen. Dat kan
leiden
tot een hoger dan verwachte geïmporteerde inflatie, zodat de ECB
stilaan haar beleid moet verstrakken indien ze haar
inflatiedoelstelling wil bereiken. Per saldo zou dit betekenen
dat
Amerikaanse Fed en tot op zekere hoogte de Bank of England de enige
centrale banken zijn die nog vasthouden aan hun zeer accommoderende
monetaire beleid terwijl de Fed haar beleid zelfs nog verder versoepelt
(“QE2”).
TradersClub Magazine
nu ieder kwartaal in full color print!
TradersClub Magazine is het nieuwe blad voor technische en
kwantitatieve analyse. Een nieuwe frisse kwaliteitstitel voor actieve
beleggers.
Goed leesbaar, zonder de diepgang te schuwen, onder redactie van Harry
Geels.
TradersClub magazine verschijnt 4 keer per jaar met 52 pagina’s
boordevol informatie voor de actieve belegger.
Met artikelen over technische analyse, kwantitatieve analyse,
handelssystemen en verder alles wat een actieve belegger bezighoudt.
Met een duidelijke focus op praktisch toepasbare informatie.
Voor 79 euro per jaar krijgt u ieder kwartaal een nieuw magazine in uw
brievenbus.
Bovendien kunt u naar een gratis workshop naar keuze en profiteert u
van alle voordelen van de TradersClub website.
Word nog vandaag lid, want:
De
afgelopen tijd heeft China opzien gebaard met een aantal transacties in
Europa, die door Chinese bedrijven, staatsfondsen of direct door de
politiek zijn geïnitieerd. Waar komt dit geld vandaan en met welke
bedoelingen investeren de Chinezen in Europa? Hoewel steeds vaker
gehoord wordt dat Europese landen met Chinees geld gesteund worden, is
het voorbarig te spreken van een 'Chinese invasie' en is het ook in het
eigen belang van China stabiliteit in de eurozone te waarborgen.
Externe reserves China: better SAFE than sorry
De afgelopen maanden heeft China veel geld gestoken in Europees
schuldpapier voor de stabiliteit van de hele eurozone. Dit werd
voornamelijk gefinancierd vanuit haar internationale reserves, die
enorm zijn toegenomen in de afgelopen 20 jaar vanwege de combinatie van
een groot handelsoverschot en een min of meer vaste wisselkoers (figuur
1).
Veel van de reserves van China worden belegd in andere valuta. Zo bezat
het land per juni 2009 voor USD 1.350 miljard aan Amerikaanse
overheidsschuld. Aangenomen kan worden dat tussen de 25% en
30%
van de reserves van China in euro’s wordt aangehouden, een bedrag van
EUR 550 tot 650 miljard.
Het grootste deel hiervan betreft waarschijnlijk staatsobligaties.
Zeker nu er in Europa nog altijd zorgen zijn over de schulden van
perifere landen, is het geld uit China welkom. Voor China is dit dus
een mogelijkheid politieke invloed te winnen.
De EU daarnaast is de belangrijkste handelspartner van China, dus de
stabiliteit van het eurogebied is ook in het belang van China.
Staatsfondsen
Volledig los van de internationale reserves beheert het Chinese
ministerie van Financiën een staatsfonds, genaamd CIC. Het
fonds
wordt gefinancierd en bestuurd door het ministerie. Met de geschatte
USD 332 miljard aan vermogen is het CIC qua grootte vergelijkbaar met
staatsfondsen van andere, voornamelijk olie en gas exporterende, landen
(figuur 2).
Hoewel informatie over transacties en beleggingen van het fonds schaars
is, lijken de buitenlandse investeringen van CIC voornamelijk
toegespitst op financiële instellingen en energiebedrijven.
Investeringen vanuit het
bedrijfsleven
De voorgaande voorbeelden moeten los worden gezien van investeringen
vanuit het Chinese bedrijfsleven. Hoewel veel bedrijven nog (indirect)
worden bestuurd door de politiek, zijn overnames in de private sector
over het algemeen niet politiek van aard, maar eerder een logisch
gevolg van de groeiende positie van China in de wereldeconomie.
De investeringen van China in het buitenland zijn echter nog relatief
klein.
De totale waarde van (aangekondigde) overnames van Chinese bedrijven in
West-Europa bedroeg in de periode 2001 tot 2010 zo’n USD 47 miljard,
met in totaal 136 transacties. Hoewel deze aantallen de afgelopen jaren
flink zijn gestegen, is gezien de grootte van de Chinese economie
allerminst sprake van een “Chinese invasie” vanuit het bedrijfsleven.
De algemene verwachting is echter wel dat de kapitaalberg waar de
Chinese overheid en bedrijfsleven op zitten de komende jaren steeds
meer impact zal hebben in Europa – zowel politiek als economisch.
De conjunctuur zet zijn herstel wereldwijd
krachtig voort. Dat
komt bijvoorbeeld tot uiting in de verdere stijging van het
producentenvertrouwen in de VS, de sterke Amerikaanse
onderliggende bbp-groei in het vierde kwartaal van 2010 (6,8%
kwartaalgroei op jaarbasis exclusief voorraden),
Verder
zien we dat aan het historisch hoge peil van de Duitse IFO-indicator en
de aanhoudend sterke groei van het Chinese reële bbp.
De robuustheid van de wereld- conjunctuur wordt ook geïllustreerd door
de verdere stijging van de grondstoffenprijzen in het algemeen en van
de olieprijs in het bijzonder.
Zo steeg de olieprijs begin februari voor het eerst sinds september
2008 weer boven de drempel van 100 USD per vat.
Dit globaal herstel betekent dat de economische overcapaciteit, die
fors was opgelopen tijdens de “Grote Recessie”, langzaam maar zeker
afneemt. Dit proces is het verst gevorderd in de opkomende economieën
(vooral in Azië en Latijns-Amerika), maar is ook in de VS en in Europa
zichtbaar.
Tegen deze achtergrond is de vrees van de financiële markten voor een
nieuwe recessie en een deflatie (de zogenoemde dubbele dip) nagenoeg
volledig geweken. Vooral in de opkomende economieën vormt de
opborrelende inflatie een probleem, mee aangewakkerd door de stijging
van de voedsel- en energieprijzen.
Zo bedroeg de meest recente jaarwijziging van de consumentenprijzen in
China en in Brazilië respectievelijk 4,9% en 5,9%.
De centrale banken zijn er dan ook al sinds enige tijd aan een
verkrappingscyclus begonnen. De meest recente verkrapping gebeurde in
China op 9 februari toen de centrale bank haar beleidsrente verhoogde
tot 6,06%.
In de ontwikkelde markten
loopt het ondertussen niet zo’n vaart, maar stijgt de inflatie toch
geleidelijk.
In de VS bedroeg de inflatie in december 1,5%, terwijl ze in de EMU in
januari opliep tot 2,4%.
De inflatie is in beide regio’s nog altijd gematigd en in aanzienlijke
mate het gevolg van de gestegen energieprijzen.
De zogenoemde kerninflatie (exclusief voedings- en energieprijzen)
blijft er met respectievelijk 0,8% en 1,1% immers nog altijd erg laag.
De ECB hecht echter minder dan de Fed belang aan de kerninflatie als
indicator voor toekomstige inflatie, zodat ze zich stilaan
ongemakkelijk begint te voelen met haar erg soepele monetaire beleid.
De actuele inflatie ligt immers boven haar
middellangetermijndoelstelling van iets minder dan 2%.
Bescheiden
toename fondsvermogen Nederlandse beleggingsfondsen:
Bron: DNB
Ultimo 2010 kwam het fondsvermogen van
Nederlandse
beleggingsfondsen uit op EUR 441 miljard, een groei van 1,6% ten
opzichte van het derde kwartaal. Deze groei ligt lager dan die
geregistreerd in het derde kwartaal (2,8%).
In beide kwartalen was de toename van het fondsvermogen voornamelijk
het resultaat van behaalde koerswinsten op de aandelenbeleggingen. In
het laatste kwartaal van 2010 stonden daar een grote netto-uitstroom en
het verlies op beleggingen in overheidsobligaties tegenover.
Het rendement op de beleggingsportefeuile liet een gemengd
beeld
zien. Op de beleggingen in aandelen werd een winst van 9,1% gehaald. Dit is hoger dan de stijging
van de MSCI World Index met 7,9% en de AEX met 6,0% in het laatste
kwartaal.
De depreciatie van de euro vis-à-vis de Amerikaanse dollar (2,1%) en de
Japanse yen (4,4%) had een licht opwaarts effect op het rendement van
de aandelenbeleggingen.
Op de beleggingen in obligaties werd een negatief rendement behaald van
2,7%. Op overheidspapier werd zelfs een verlies geleden van 4,2%.
Dit kan worden toegeschreven aan de opgelopen rente in zowel de VS als
het eurogebied als gevolg van een marktverwachting van een doorzettend
economisch herstel.
Ook de aankondiging begin november van de extra aankopen van
staatsobligaties ter waarde van US$ 600 miljard (in het kader van het
tweede kwantitatieve verruimingsprogramma) door de Federal Reserve
veroorzaakte een lichte stijging van de lange rente. Deze stijging kan
worden toegeschreven aan de verwachtingen van beleggers dat de
economische vooruitzichten door dit aankoopprogramma positief worden
beïnvloed, waardoor de inflatieverwachtingen toenemen met een hogere
rente als gevolg. Op bedrijfsobligaties werd een licht negatief
rendement behaald van 1,3%, doordat de gestegen rente op
staatsobligaties een negatieve invloed had op de koersen van
bedrijfsobligaties.
In totaal onttrokken beleggers EUR 7,6 miljard aan de beleggingsfondsen
in het laatste kwartaal van 2010. Dit is inclusief het effect van een
zogenaamde negatieve overheveling ter waarde van EUR 3,4 miljard vanuit
beleggingsfondsen naar direct aangehouden beleggingen op de balans door
institutionele beleggers.
Per saldo resteerde een ‘reguliere’ uitstroom van EUR 4,2 miljard in
het laatste kwartaal van 2010. De netto-uitstroom uit aandelen
aandelenfondsen bedroeg EUR 1,8 miljard, terwijl obligatiefondsen een
netto-uitstroom van EUR 2,1 miljard registreerden. Hedgefondsen boekten
– als één van de weinige beleggingscategorieën - een netto-inleg van
EUR 0,2 miljard.
Nederlandse banken gaven in 2010 voor EUR
39 miljard aan
schuldpapier uit (geldmarktpapier en obligaties), minder dan
half
zo veel als in 2009 (EUR 92 miljard).
Net als in 2009 was de hieruit resulterende groei van het uitstaande
schuldpapier (8%) aanzienlijk hoger dan het gemiddelde van banken in
het eurogebied .
In tegenstelling tot 2009 maakten Nederlandse banken hierbij geen
gebruik van de garantieregeling opgezet door de overheid.
Een belangrijk aandeel van de totale netto emissie door Nederlandse
banken in 2010 kwam voor rekening van de Rabobank, de Bank voor
Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Waterschapsbank, alle drie
banken met de hoogst mogelijke kredietstatus (AAA).
De Nederlandse banken profiteerden van het in 2010 relatief lage te
vergoeden rendement op het schuldpapier
Door middel van het uitgeven van schuldpapier kunnen banken meer
krediet verstrekken dan wanneer de financiering beperkt zou blijven tot
deposito’s, de voornaamste financieringsbron voor banken.
Financiering met schuldpapier heeft echter als consequentie dat
jaarlijks middelen moeten worden aangetrokken ter aflossing van
aflopend schuldpapier.
Banken zijn hiervoor afhankelijk van voornamelijk buitenlandse
beleggers.
Deze bezaten eind 2010 circa 90% van het door Nederlandse banken
uitgeven schuldpapier. In 2011 moeten Nederlandse banken naar
schatting voor EUR 140 miljard aan aflopend schuldpapier
herfinancieren, waarvan EUR 78 miljard geldmarktpapier (schuldpapier
met een looptijd minder dan een jaar).
Door de in 2010 gedaalde lange rente werd het vanuit kostenoogpunt
aantrekkelijker om schuldpapier met een langere looptijd uit te geven.
Banken verhoogden de gemiddelde looptijd van hun uitgegeven obligaties
van 5 jaar in 2009 naar 6,5 jaar in 2010.
Daarnaast verlaagden de banken het aandeel geldmarktpapier als
percentage van het totaal uitstaande schuldpapier van 16% naar 15%.
Daarmee was het aandeel van het uitstaande geldmarktpapier ten opzichte
van het totaal uitstaande schuldpapier nog altijd ruim twee keer zo
hoog als voor de kredietcrisis en tevens hoger dan het gemiddelde van
de banken in het eurogebied (12%).
De financiële crisis heeft vrijwel alle
landen getroffen. Het
inkomensverlies van landen tijdens de crisis loopt echter sterk uiteen,
zo blijkt uit onderzoek van de Nederlandsche Bank (DNB). Landen met een
flexibele arbeidsmarkt hebben minder te lijden onder de crisis.
De wereldwijde financiële crisis heeft zijn sporen getrokken, maar niet
alle landen zijn even hard getroffen. Terwijl in ons land het verlies
aan inkomen door de crisis circa 5 procent bedraagt, komt dit verlies
in Nieuw Zeeland uit op ruim 2 procent. Er zijn echter ook landen waar
het inkomensverlies door de crisis veel hoger is dan in Nederland. Het
inkomensverlies is in het onderzoek gemeten als het verschil tussen de
top van het inkomen voor de crisis en het laagste niveau van het
inkomen tijdens de crisis.
Het DNB-onderzoek, dat binnenkort in het wetenschappelijke tijdschrift
Kyklos zal verschijnen, analyseert in hoeverre deze verschillen in het
effect van de crisis samenhangen met de flexibiliteit van de
arbeidsmarkt. Meegenomen zijn de mate van arbeidsmarktregulering, de
kosten verbonden aan het ontslaan van werkenden en de kosten om
medewerkers aan te nemen. Deze factoren zijn vervolgens gerelateerd aan
het inkomensverlies tijdens de crisis.
Onderstaande figuur toont het verband tussen inkomensverlies (verticale
as) en flexibiliteit (horizontale as). De flexibiliteit loopt van laag
(links op de as) naar hoog (rechts op de as). De figuur laat een
negatief verband zien tussen flexibiliteit (gemeten aan de hand van
aannamekosten) en inkomensverlies tijdens de crisis. Met andere
woorden: meer flexibiliteit gaat gepaard met een geringer
inkomensverlies.
Uiteraard dient rekening te worden gehouden met andere verklarende
variabelen. Daartoe wordt een econometrisch model geschat om het
inkomensverlies tijdens de crisis te verklaren. Ook hieruit blijkt dat
grote flexibiliteit om personeel aan te nemen samenhangt met een lager
inkomensverlies tijdens de crisis. De schatting impliceert dat wanneer
Spanje (het land met de laagste flexibiliteit) een net zo flexibele
arbeidsmarkt zou hebben als Nieuw Zeeland (het land met de hoogste
flexibiliteit) het inkomensverlies in Spanje 2 procentpunt lager zou
zijn geweest.
Overigens blijkt ook dat landen met een stabiele inflatie ook minder
zijn getroffen door de crisis dan landen waar de autoriteiten niet in
staat bleken om de inflatie op een stabiel laag niveau te houden. Voor
de geïndustrialiseerde landen wordt bovendien geen significante
samenhang gevonden tussen de flexibiliteit van de arbeidsmarkt en de
duur van de crisis. Een beleidsimplicatie kan dan ook zijn dat een
flexibele arbeidsmarkt geïndustrialiseerde landen beter in staat stelt
om de gevolgen van de crisis op te vangen.
In het onderzoek is gebruik gemaakt van diverse indicatoren voor de
flexibiliteit van de arbeidsmarkt, zoals gepubliceerd door het Fraser
Instituut uit Canada. Het onderzoek heeft betrekking op 56 landen. De
drie maatstaven om de flexibiliteit van de arbeidsmarkt in kaart te
brengen, arbeidsmarktregulering, ontslagkosten en aannamekosten, zijn
geconstrueerd door op de indicatoren van het Fraser Instituut een
zogenoemde factoranalyse toe te passen.
2
April 2011, op het 56ste HCC Beleggen Symposium "Waarin beleggen in
2011"
worden in het licht van de huidige economische ontwikkelingen
de
mogelijkheden bekeken die u als belegger heeft om in te
beleggen
in de komende periode.
De
meeste beleggers kwalificeren 2010 als een goed beleggingsjaar. Ze
hebben kennelijk voldoende rendement behaald en de beurzen sloten over
het algemeen hoger dan de stand waarop ze het jaar begonnen.
Toch was 2010 een turbulent jaar. De AEX begon het jaar op circa 343
punten en eindigde rond de 355. Overigens stond de beurs in april ook
al op 355 punten om vervolgens twee weken later de 305 punten aan te
tikken. Maar zoals gezegd zijn de meeste beleggers tevreden
over
het beleggingsjaar 2010. Ook economisch gezien gaat het beter dan
verwacht. De centrale bank verwacht een economische groei van 0,7
procent in 2010, terwijl men eerder uitging van krimp. De opleving komt
deels doordat de wereldhandel eerder terugveert dan verwacht. De
uitvoer wordt aangezwengeld door landen die relatief weinig last hebben
gehad van de financiële crisis, zoals China, India en Brazilië.
Ook de zogenoemde commodities deden het goed. Kijkend naar deze assets
bereikten edelmetalen, goud en zilver, en grondstoffen, koffie en
graan,
recordhoogten. Ze noteerde in 2010 spectaculaire rendementen.
Kunnen we in 2011 wederom een goed beleggingsjaar verwachten? Hoewel de
groei in de Eurozone gematigd is lijkt Duitsland de crisis ver achter
zich te laten. De Duitse economische groei is meer dan behoorlijk te
noemen en de werkgelegenheid is daar op het hoogste niveau sinds 1992.
Daarentegen plaatst de centrale bank de kanttekening in haar
vooruitzicht dat er:
... „geen wonderen" te verwachten zijn van de opkomende
regio’s in Azië en Latijns Amerika.
... „Zij zijn onmogelijk in staat de gehele wereldeconomie
voor langere tijd op sleeptouw te nemen."
Dit betekent dat we ook in 2011 op moeten passen. We kunnen niet zo
maar in ‘van alles’ beleggen en veronderstellen dat het wel goed komt.
Maar waarin 'moeten' we dan beleggen en welke beleggingsassets moeten
juist we juist mijden? Moeten we beleggen in aandelen en zo ja welke?
Beleggen in energie en/of in grondstoffen en zo ja, hoe doen we dat?
Op het 56ste HCC
Beleggen Symposium "Waarin beleggen in 2011" krijgt u
antwoord op al uw vragen.