Nederland in 2040
‘De grote geldmachine bevindt zich straks in de steden, de kruimels in de gebieden er omheen’
Economen Bas ter Weel en Albert van der Horst van het Centraal Planbureau (CPB) hebben geprobeerd de beleidsmakers terzijde te staan via de studie ‘The Netherlands of 2040’. Hierin schetsen ze vier scenario’s van ons polderland van de toekomst, aan de hand van de onderzoeksvraag: ‘hoe verdienen we in 2040 ons geld’. Rode draad in alle scenario’s: de toekomst van Nederland ligt in de stad. De manier waarop deze steden zich ontwikkelen verschilt per scenario; van een concentratie van economische activiteiten in en rond middelgrote steden, tot een sterke aanzuigende werking van een Randstad-plus. Maar hoe dan ook: ‘De grote geldmachine bevindt zich straks in de steden, de kruimels in de gebieden er omheen’, stelt Van der Horst vast. Steden worden volgens de studie economische knooppunten en nemen de rol van landen over als motor van de economie. Zij wedijveren wereldwijd met elkaar om de verdeling van taken binnen een productieproces. Kennis wordt Nederlands belangrijkste product en hoogopgeleide arbeidskrachten onontbeerlijk.
Belevingseconomie
De ‘great migration’ richting urbane gebieden zal hoogstwaarschijnlijk leiden tot een toenemende ongelijkheid tussen stedelijke gebieden en het platteland. Een sturende rol van de overheid om deze ontwikkeling tegen te gaan, geven de onderzoekers van het CPB weinig kans van slagen. Het relatief kleine Nederland moet hard werken op het wereldtoneel en is deels een speelbal van internationale krachten. In één van de scenario’s wordt een beeld geschetst waarin zeer grote metropolen met meer dan tien miljoen inwoners in 2040 de dienst uitmaken. De kans is groot dat ons land dan de boot mist en zich ontwikkelt tot een soort achterland. ‘Dit beeld landt bij beleidsmakers bijzonder moeilijk’, vertelt Van der Horst. ‘Het feit dat de maakbaarheid van Nederland kleiner is dan gedacht vindt men moeilijk te verkroppen. We deinen nu eenmaal mee met internationale winden.’ Ter Weel: ‘We kunnen niet kiezen uit wat ons het meest welgevallig is. De wereld zoals hij zich voordoet, die overkomt ons grotendeels. Dit betekent dat de beleidsruimte van de overheid kleiner is, maar de impact van haar keuzes uiteindelijk veel groter. Wat wij hebben geprobeerd is beleidsmakers een leidraad te geven. Conceptueel is er 25 procent kans dat één van de vier scenario’s uitkomt. Wie slim is probeert dan ook voor meer dan één scenario beleid te formuleren. Dat blijft lastig. Men wil het liefst dat je één toekomstbeeld schetst dat je helemaal naar je eigen hand kan zetten, maar wij leven nu eenmaal niet in een SimCity (computerspel waarbij de speler een virtuele wereld zelf vorm kan geven – red)’
Wim de Ridder is hoogleraar Toekomstonderzoek aan de Universiteit Twente en directeur van ‘Futures Studies & Management Consultancy’. Ook hij voorziet een grote toekomst voor stedelijke gebieden, maar dan vooral als exponent van wat hij de ‘belevingseconomie’ noemt: ‘We denken nog te veel in termen van vraag en aanbod. In mijn optiek ontstaat er behoefte aan een autonome manier van werken, waarbij de consument zijn eigen producent is. We gaan onze kleding en ons huis zelf ontwerpen, zelf een boek schrijven. Hiertoe maken we gebruik van de diensten van andere mensen om deze producten te realiseren. In deze peer society is het handig om bij elkaar in de buurt gevestigd te zijn, namelijk in de grote stad. De nieuwe manier van produceren heeft alles te maken met een enorme behoefte aan zelfexpressie. Je wilt zelf ervaren, zelf beleven, je manifesteren tijdens evenementen met gelijkgestemden.’ Als citymarketeers slim zijn, spelen ze volgens De Ridder nu al in op de belevingseconomie: ‘In evenementen, de media, cultuur: dáár zit straks het geld. Amsterdam en Almere ontwikkelen zich samen tot Amsterdam Metropolitan Area, een gebied met 2,2 miljoen inwoners. Daar kan bij uitstek een experience-gebied ontstaan. Maar ook in bijvoorbeeld Limburg, dat het moeilijk heeft als gevolg van ontvolking en deïndustrialisatie, is ruimte voor iets dergelijks. Maastricht alleen is te klein voor een rol als culturele hoofdstad, maar kan prima verbintenissen aangaan met Heerlen en Aken. Zet ergens een museum neer en dit gebied zal zich verder ontwikkelen. Cruciaal is dat beleidsmakers hier nu al hun modellen op bouwen. Wat betekent een experience-gebied bijvoorbeeld voor je alcoholbeleid, voor de sluitingstijden van de horeca? De nieuwe tijd is nu al begonnen, je moet nu al nieuwe beslissingen nemen. Misschien lijkt 2040 nog heel ver weg, maar dat is geen excuus om op de oude voet verder te gaan.’
Koeienflats
Trendwatcher Adjiedj Bakas zou het liefst van Limburg één groot pretpark willen maken (‘het is daar een prachtig gebied voor’), al ziet hij het probleem van de vergrijzing en ontvolking niet zo somber in: ‘In België ontwikkelt een bioloog een externe baarmoeder. Straks kan zelfs een 60-jarige Limburgse vrouw nog met gemak een kind krijgen. Vergeet verder niet dat bevolkingskrimp regionaal is. Wereldwijd groeit de bevolking met netto zes miljoen mensen per maand. Als Limburg een bijzonder ondernemend en aantrekkelijk vestigingsgebied wordt voor Indiërs, Chinezen of Brazilianen, is door migratie van jongeren een enorme impuls mogelijk. Nu al zie je dat welgestelde Chinezen zich inkopen in Londen, Canada en de Verenigde Staten.’
Grootste kansen voor Nederland ziet Bakas niet zozeer in de beleveniseconomie, maar meer in ons watermanagement en in de agro-industrie: ‘Australië heeft de ruimte voor grootschalige landbouw, maar heeft één groot probleem: het gebrek aan water. Wij hebben hier juist heel veel van. We kunnen landbouw op zee verrichten en ons focussen op producten als zeekomkommers en zeewier. Daarnaast kunnen we in hoge flats – verticale designflats die relatief weinig ruimte innemen– tomaten en andere groenten kweken; de stapelbare kassen. Die techniek is er nu al. Dit leidt tot industriële landbouw die prima in stedelijke knopen kan plaatsvinden. Het platteland kan je dan teruggeven aan de natuur. Bossen aanplanten dus.’ Bakas verwacht veel van industriële landbouw in steden en is ook pleitbezorger van koeienflats: ‘De biogassen die koeien uitstoten vang je op via afzuigkappen. Leng dit aan met aardgas en het hele land kan op deze energie draaien. Hard nodig, want onze energiebehoefte is in 2040 twee keer zo groot als nu. Gelukkig is dit helemaal niet erg, want prima op te vangen door schone kernenergie en andere energiebronnen. Ik verwacht dat we binnen vijftien jaar op energiegebied onze zaakjes op orde kunnen hebben. Met nieuwe mijntechnieken kunnen robots ondergronds van kolen gas maken. Dit aardgas kan je vervolgens oppompen. Limburgse kolenmijnen kunnen straks weer open en Limburg wordt het nieuwe Slochteren. Eerste studies van TNO en DSM onderstrepen mijn gelijk. Superbelegger Warren Buffett zet ook zijn kaarten op kolen: just follow the money. Zo brengt de toekomst ons een mix van nieuwe en fossiele brandstoffen. ’
Toekomstkunde
Ook futuroloog Wim de Ridder verwacht een groene technologische revolutie: ‘Of het in 2020 het geval zal zijn of in 2025, weet ik niet. Maar zeker is dat energie in de toekomst gratis is. Dankzij kernenergie, maar ook dankzij zonne-energie.’ Bedrijven die – niet zozeer vanuit een klimatologische ideologie, maar in de eerste plaats vanuit economisch oogpunt – meegaan met de ontwikkelingen op energiegebied hebben het volgens De Ridder goed begrepen: ‘Er gebeurt zoveel prachtigs in Nederland. Kleine bedrijven die forse stappen maken op het gebied van zonne-industrie en biomassa. Onze ingenieursbureaus die met baanbrekende oplossingen komen. Nu is het alleen nog aan bestuurlijke beleidsmakers om in te zien dat wij zulke krachtige exportproducten in huis hebben. Dat besef lijkt nog te weinig door te dringen, met als gevolg dat we binnen de wetenschap nog altijd teren op de successen uit het verleden.’
Vooral die concurrentie op kennis en innovatie is iets waar Nederland volgens Alexander Rinnooy Kan (voorzitter van de Sociaal-Economische Raad (SER) en van de Kennis en Innovatie Agenda (KIA) - coalitie) in de toekomst op moet inzetten: ‘Wij hebben weinig keuze. Er is in Rotterdam natuurlijk een mooie grote haven, maar van het concurreren op kosten moeten we het niet hebben. We zijn geen groot land, dus met onze agrarische export alleen zullen we het ook niet redden. Binnen de internationale economie kunnen we onze toppositie alleen maar behouden door in te zetten op innovatie en kennis.Iedereen moet naar eigen vermogen zich hier op voorbereiden, door het eigen talent zoveel mogelijk te benutten.’ Iedereen? Ontstaat er zo niet een tweedeling tussen de kenniswerkers en tussen de arbeidskrachten met minder intellectuele capaciteiten? Rinnooy Kan deelt deze vrees niet: ‘Niet iedereen hoeft kernfysicus te worden. Je kunt ook op andere terreinen excelleren, bijvoorbeeld op sportgebied. Waar het om gaat is dat iedereen terecht kan komen en kan blijven op een plek die het beste bij hem of haar past. En daartoe is een leven lang leren van groot belang. Dat is geen straf, maar een voorrecht.’ Rinnooy Kan hoopt dat de politiek ook in deze krappe tijden het onderwijs zoveel mogelijk zal ontzien: ‘Het is niet zo moeilijk om voor deze principes de handen op elkaar te krijgen. Als puntje bij paaltje komt is het echter maar afwachten hoe het uitpakt. Ik hoop dat de nieuwe regering inziet hoezeer het nodig is om in kennis te investeren. Voor iedereen als individu en voor de samenleving als geheel.’
Patrick van der Duin (TU Delft) heeft al meteen een idee voor een nieuw verplicht schoolvak: ‘Toekomstkunde. In deze samenleving denken we altijd aan wat er op de korte termijn nodig is. We houden van een overzichtelijk en concreet beeld, denken de toekomst te kunnen afleiden uit het verleden. Maar helaas, elke crisis is weer anders. Elke economische krapte vraagt om een andere oplossing. We moeten leren te anticiperen, vooruit te denken. Weten wat nu anders moet, om over een tijd te kunnen scoren. De toekomst is niet in 2040. De toekomst is nu.’